Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4879/TB-tussenuitspraak, 8 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4879/TB-tussenuitspraak

betreft: [klager] datum: 8 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Lonterman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 18 december 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 17 oktober 2001 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 17 mei 2002 is klager geplaatst in FPC Pompestichting en bij beslissing van 10 januari 2006
geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting.
Uit de pro justitia rapportage van de psycholoog S. van 30 juli 2014 volgt dat klager niet heeft willen meewerken aan het onderzoek en dat zij zich onthoudt van advies. Op 4 juli 2014 is een pro justitia rapportage uitgebracht door de psychiater S.
die het advies inhield om klagers longstaystatus te handhaven.
Het hoofd van FPC Pompestichting heeft op 27 februari 2014 aangegeven dat gelet op het onveranderde en wellicht onveranderbare gedrag van klager zowel klager als de omgeving gebaat is bij de thans geboden structuur en beveiliging en geadviseerd om
klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren.
Vervolgens is klager op 26 september 2014 door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg (LAP) gezien en is op 6 oktober 2014 door de LAP aangegeven dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte. De behandeling van de aanvraag is
aangehouden om nadere informatie in te winnen bij FPC Pompestichting. Bij brief van 6 november 2014 is die informatie verstrekt aan de LAP. Vervolgens heeft de LAP in het advies van 28 november 2014 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering
gerichte behandeling niet zinvol is.
De Staatssecretaris heeft op 18 december 2014 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wilde de psycholoog niet spreken omdat hij het advies van de psychiater al had gehoord en hierdoor geen vertrouwen meer had in een rapportage door de psycholoog. Klagers ervaring is namelijk dat het advies van de psychiater doorslaggevend is.
Tijdens een gesprek met de LAP is tegen klager gezegd dat zij voor hem op zoek was naar een lichtpuntje en is hem gevraagd hoe hij het zou vinden om met iemand van de GGZ te spreken. Uiteindelijk is dat niets geworden en dat was een teleurstelling. Hij
doet het heel goed op de afdeling. Al vier jaar is er geen sprake meer van fysieke incidenten. Klager is het niet eens met de stelling dat er geen significante verandering zou zijn. Vraag is of alleen de structuur van de longstayafdeling heeft gezorgd
voor een positieve verandering, zoals door de inrichting is aangegeven, of dat de verandering ook vanuit klager komt. Hij heeft enige tijd begeleiding van de psycholoog gekregen en wordt nu begeleid door zijn mentoren. Volgens FPC Pompestichting is er
sprake van een uitgestelde diagnose op As II. Uit de pro justitia rapportage van de psychiater S. volgt dat er geen As II diagnose is. Uit de brief van de manager patiëntenzorg drs. B. van 6 november 2014 volgt dat er bij klager niet zo zeer sprake is
van schizofrenie die medicamenteus behandeld zou moeten worden, maar eerder van een toestand van achterdocht en krenking in situaties die hij vanuit zijn beperkte vaardigheden niet goed kan overzien. Er is onvoldoende onderzoek gedaan. Het zou een
goede
zaak zijn om klager nog eens intramuraal te laten onderzoeken en hem terug te laten keren in een behandelinrichting. Klager belooft dat hij in het PBC met iedereen zal praten en goed zal meewerken. In het PBC verblijf je zeven weken en daar krijgt men
een veel uitgebreider beeld van hem dan na één gesprek. Ook het afdelingspersoneel rapporteert.
Klager voelt zich niet achtergesteld of gediscrimineerd. Het standpunt van de Staatssecretaris is te somber. De afgelopen twee tot drie jaar was er sprake van veel personele wisselingen in de inrichting en heeft klager drie verschillende behandelaars
gehad.
Hij heeft altijd verlof gehad. In verband met bezuinigingen is zijn verlof teruggebracht van wekelijks verlof naar tien uur verlof per maand. Hij heeft nu een tweemansbegeleiding maar de inrichting heeft eenmansbegeleiding aangevraagd. Dat is een teken
dat er wel wat is veranderd. Klager verblijft al negen jaar in een longstayvoorziening. Hij wil niet bejaard worden in de longstay. Hij heeft trouwplannen. Klager krijgt Haldol per injectie en voelt zich daar goed bij. Dat hij nu de dingen anders ziet,
komt niet door de medicatie maar door hemzelf. Hij spreekt dingen eerder uit voordat het hoger oploopt. In het verleden volgende hij ‘de weg van de sterkste’, maar die weg heeft hij nu verlaten. Je bereikt er niets mee.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Gelet op de uitgebrachte rapportages/adviezen van FPC Pompestichting, de LAP en de psychiater S. kan niet anders worden beslist dan tot voortzetting van klagers longstayplaatsing. Klager wilde niet in gesprek met de psycholoog en in maart 2015 wilde
hij ook niet spreken met de forensisch arts. De diagnose is helder. Er worden geen

mogelijkheden voor behandeling meer gezien. Geen meerwaarde wordt gezien in nader onderzoek door het PBC of een soortgelijke instelling. Er is weinig verandering in klagers gedrag.

4. De beoordeling
In de omtrent klager uitgebrachte rapportages en adviezen is sprake van een verschillende diagnostiek. In het advies van FPC Pompestichting van 27 februari 2014 wordt geconcludeerd dat klager lijdt aan schizofrenie en dat er onvoldoende aanwijzingen
zijn om een persoonlijkheidsstoornis bij klager te diagnosticeren. Op bladzijde vier van het rapport is bij de DSM-classificatie onder As II vermeld dat die diagnose is uitgesteld.
Uit de pro justitia rapportage van de psychiater S. van 4 juli 2014 volgt dat hij de stoornis schizofrenie dermate invaliderend acht dat het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis niet mogelijk is. In het antwoord van de manager patiëntenzorg
drs.
B van 6 november 2014 op vragen van de LAP over onder meer medicatie stelt deze dat bij klager niet zo zeer sprake is van een vaak voorkomende, ernstige psychotische ontregeling die intensiever medicamenteus behandeld zou moeten worden maar eerder van
een toestand van achterdocht en krenking in situaties die klager vanuit zijn beperkte vaardigheden niet goed genoeg kan overzien.

Gelet op het belang van klager bij een zorgvuldige beoordeling van de noodzaak zijn verblijf in een longstayvoorziening te continueren, ziet de beroepscommissie, gelet op de onduidelijke diagnostiek ondanks het feit dat klager al bijna dertien jaar in
een tbs-inrichting verblijft, zijn leeftijd en de positieve ontwikkelingen die de afgelopen vier jaar hebben plaatsgevonden, aanleiding de behandeling van het onderhavige beroep aan te houden voor multidisciplinair onderzoek door het PBC, waarbij de
nadruk wordt gelegd op de diagnostiek en verzocht wordt om de vraag te beantwoorden of er nog mogelijkheden worden gezien tot behandeling en resocialisatie van klager.

De beroepscommissie zal derhalve de Minister verzoeken a) klager in het PBC te laten onderzoeken met bovenvermelde vraag en b) het PBC te laten adviseren – met inachtneming van de vereiste criteria – over de meest aangewezen setting voor voortzetting
van de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde tbs. Voorts verzoekt de beroepscommissie de Minister c) te reageren op de rapportage van het PBC, onder toezending van de rapportage van het PBC. Na ontvangst daarvan zal de beroepscommissie bepalen
of zij het beroep opnieuw ter zitting zal behandelen dan wel verder schriftelijk zal afhandelen. De beroepscommissie zal een kopie van de te ontvangen stukken aan klager en zijn raadsman zenden. In het geval de beroepscommissie beslist tot verdere
schriftelijke afhandeling zal zij hen in de gelegenheid stellen schriftelijk te reageren op die stukken.

5. De tussenuitspraak
De beroepscommissie verzoekt de Minister: a) klager zo spoedig mogelijk daadwerkelijk in het PBC te laten onderzoeken ten aanzien van de mogelijkheden van behandeling en resocialisatie; b) het PBC te laten adviseren over de meest aangewezen setting
voor
voortzetting van de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde tbs; c) de rapportage van het PBC en een reactie daarop toe te zenden. De beroepscommissie houdt de beslissing op het beroep aan tot een nader te bepalen tijdstip in afwachting van de
uitgebrachte rapportage van het PBC en de reactie van de Minister daarop.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven