nummer: 14/4882/TA
betreft: [klager] datum: 4 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 21 november 2014 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], senior stafjurist en [...], junior stafjurist.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de separatie op 23 april 2014 en b. het niet reageren op klagers oproep vanuit de separatieruimte.
De beklagcommissie heeft het beklag onder a en b gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en een tegemoetkoming vastgesteld van
€ 10,= respectievelijk € 7,50,=.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Op 21 april 2014 is aan klager een afzonderingsmaatregel opgelegd vanwege een conflict met een medepatiënt. Op 23 april 2014 hebben de psychiater, sociotherapie, het afdelingshoofd en het hoofd behandeling overleg gevoerd over klagers situatie. Klager
stelde zich in de loop van de dag steeds minder goed op in contact, hij deed intimiderende uitspraken en hij probeerde zaken af te dwingen. Klager kwam qua lichaamshouding en gelaatsuitdrukking vreemd over. Vervolgens werd tijdens een kamercontrole een
zakje met wit poeder aangetroffen. Om te bezien of klager op een veilige manier de nacht op zijn eigen kamer kon gaan doorbrengen, heeft de psychiater geprobeerd met klager in gesprek te gaan. Dat gesprek is niet tot stand gekomen, omdat klager
weigerde
mee te werken aan de voorwaarden om een gesprek aan te gaan. Gelet op de signalen die van klager uitgingen en het feit dat de psychiater geen contact met klager kon krijgen, is ervoor gekozen klager te separeren. In de separatieruimte heeft klager
verder alle medewerking geweigerd. Conform het advies van de psychiater is besloten tot cameratoezicht in de separatieruimte vanwege hoge risico’s van automutilatie. Op 24 april 2014 heeft klager opnieuw verklaard de samenwerking, ook met de
psychotherapeut, op te zeggen. Op 24 april 2014 is wederom overleg geweest over klagers situatie tussen de psychiater, sociotherapie, het afdelingshoofd en het hoofd behandeling. Bij het laatste contactmoment diezelfde avond stelde klager zich meer
begeleidbaar op en zijn met klager afspraken gemaakt. Op 25 april 2014 is de separatie beëindigd en is klager overgeplaatst naar de afzondering daar inmiddels sprake was van voldoende contactherstel.
Ten aanzien van b:
Het is de vraag of het niet direct handelen na een kameroproep beklagwaardig is.
In de inrichting wordt altijd direct gereageerd op een kameroproep via de intercom. De inrichting heeft op 23 april 2014 wel steeds direct via de intercom gereageerd op klagers oproepen, maar niet direct een actie uitgezet. Op het moment dat een
patiënt
een kameroproep doet, maakt sociotherapie een inschatting van de urgentie van de oproep, waarbij de patiënt te woord wordt gestaan. Niet elke oproep kan direct afgehandeld worden, omdat sociotherapie soms met ander verpleegden bezig is; de betrokken
patiënt wordt dan geïnformeerd dat het personeel zo spoedig mogelijk bij hem komt. De inrichting is het niet eens met het oordeel van de beklagcommissie dat bij een mogelijke suiciderisico op elke kameroproep direct een actie uitgezet zou moeten
worden.
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de reden van zijn separatie. Wat de kliniek daarover zegt is gelogen. Klager acht het niet van belang hoe de inrichting heeft geprobeerd de separatie te beëindigen, want het gaat om wat aan de beslissing tot separatie
vooraf
ging, niet om hetgeen daarna gebeurde. Het ‘witte poeder’ op klagers kamer was geen wit poeder maar witte pasta voor verf.
De inrichting heeft totaal niet gereageerd op zijn oproepen. Het duurde zeker wel een half uur tot een uur.
3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
Op basis van de inlichtingen van de inrichting acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager op 23 april 2014 niet in gesprek wilde met het personeel en intimiderend was jegens het personeel en onvoorspelbaar overkwam. Onder deze
omstandigheden heeft de inrichting in redelijkheid kunnen oordelen dat sprake was van een onveilige situatie en dat separatie van klager, die zich reeds in afzondering bevond, in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting,
noodzakelijk was. Daarbij betrekt de beroepscommissie dat de inrichting een psychiater heeft ingeschakeld om te trachten contact met klager tot stand te brengen , alvorens werd overgegaan tot separatie. Nu voorts niet is gebleken dat de separatie
langer
dan noodzakelijk heeft geduurd, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de beklagcommissie vernietigen.
Ten aanzien van b:
Op grond van artikel 34, zesde lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat in geval van afzondering of separatie het nodigde contact tussen personeelsleden of medewerkers en de verpleegde wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de
situatie van de verpleegde wordt afgestemd. Klager klaagt over schending van die zorgplicht nu het lang duurde voordat personeelsleden reageerden op zijn oproepen vanuit de separatieruimte. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat
personeelsleden via de intercom wel hebben gereageerd op klagers oproepen, maar niet direct actie hebben ondernomen; wel had men door het opgelegde cameratoezicht zich op klager. Gelet hierop is sprake van beklag tegen de wijze van betrachten van een
zorgplicht waartegen op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag openstaat. De beslissing van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden vernietigd en klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag onder a. alsnog ongegrond en
verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag onder b.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 4 mei 2015.
secretaris voorzitter