Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3242/GV (eindbeslissing), 19 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3242/GV (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 19 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.P. Eckert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 september 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris), waarbij klagers verzoek om verlof is afgewezen, alsmede van de onderliggende stukken.

1. Verloop van de procedure
Klager is sinds 9 oktober 1987 gedetineerd. Hij is bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 januari 1989 in hoger beroep veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens het medeplegen van doodslag en drievoudige moord. Op 5 december 1989
is het arrest onherroepelijk geworden. Klagers vijfde gratieverzoek is bij beslissing van 10 juni 2014, met Koninklijke machtiging, door de Staatssecretaris afgewezen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel is klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, door de voorzitter gehoord.
Namens de Staatssecretaris zijn mevrouw mr. C.M. Bitter, landsadvocaat, mevrouw [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Norgerhaven, de heer mr. [...], coördinerend juridisch adviseur DJI Hoofdkantoor, mevrouw [...],
selectiefunctionaris, de heer [...], afdelingshoofd bij de locatie Norgerhaven en de heer [...], medewerker afdeling Maatschappelijke Dienstverlening bij de locatie Norgerhaven, gehoord.

Bij uitspraak van 18 december 2014, nr.14/3242/GV (tussenbeslissing) heeft de beroepscommissie overwogen dat klager niet heeft gespecificeerd op welke vorm van verlof zijn verzoek doelt. De beroepscommissie begreep uit het standpunt van de
Staatssecretaris dat de Staatssecretaris van mening is dat klager als levenslanggestrafte niet in aanmerking komt voor algemeen verlof. De beroepscommissie heeft verder overwogen dat zij, gelet op de strekking van klagers verzoek en de aard van de
opgelegde gevangenisstraf van oordeel is dat klagers verzoek niet beperkt is tot een verzoek om algemeen verlof. De beroepscommissie heeft voorts overwogen dat zij het verzoek dan ook tevens zal opvatten als een verzoek om strafonderbreking. De
beroepscommissie heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van nadere informatie over de voortgang van de door de voorzieningenrechter opgedragen resocialisatie-activiteiten.

Op 4 maart 2015 is namens de Staatssecretaris een nadere reactie ingediend. Een afschrift hiervan is aan klagers raadsman verzonden. Op 17 maart 2015 heeft klagers raadsman hierop gereageerd. Een afschrift hiervan is aan mevrouw mr. C.M. Bitter
gezonden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2015, gehouden in de locatie Norgerhaven, is klager, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, gehoord.
Namens de Staatssecretaris zijn mevrouw mr. C.M. Bitter, mevrouw [...], de heer mr. [...], mevrouw [...], de heer [...] en de heer [...], afdelingshoofd, gehoord.

Op 18 maart 2015 heeft klagers raadsman een nadere reactie gestuurd. Een afschrift hiervan is aan mevrouw mr. C.M. Bitter verzonden.

2. De standpunten

2.1. Klager
Door en namens klager is het beroep toegelicht als vermeld onder 2.1. van de aan deze uitspraak aangehechte tussenbeslissing van 18 december 2014, nr. 14/3242/GV. Voorts is door en namens klager het beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven
– toegelicht.

Resocialisatie-activiteiten
Voor wat betreft de resocialisatie-activiteiten verwijst de raadsman naar het overgelegd detentieplan van 1 maart 2015. Klager is werkzaam in de gedetineerdensoos en in het voorgebouw, een gedetineerdenvrije zone. Ook maakt hij gebruik van het beperkte
internet in de inrichting. Voorts heeft hij met behulp van zijn casemanager zijn paspoort verlengd. Hij moest hiervoor gebruikmaken van een visa card en heeft dit via een vriend kunnen regelen. Hij heeft de aanvraag van het nieuwe paspoort voor het
grootste deel zelf geregeld. Ook heeft hij sinds december 2014 contact met zijn familie in Hong Kong via Skype. Hij had hen dertig jaar niet op beeld gezien. Hij heeft inmiddels drie keer op deze manier contact gehad met zijn familieleden. Hij is nog
niet gestart met het onderwijs, maar dat ligt niet aan hem. Hij heeft zijn medicatie weten af te bouwen. Hij gebruikt bijna geen medicatie meer, alleen nog voor zijn artrose en hooikoorts.
Abusievelijk was ooit een einddatum van zijn detentie in 2009 op zijn registratiekaart vermeld. Hij heeft daarom jaren geleden al een import/export-opleiding gedaan, ter voorbereiding op zijn aanstaande vrijlating. De einddatum bleek echter een
computerfout. Klager wil in Hong Kong met import/export verder.
Na de afwijzing van zijn laatste gratieverzoek voelde hij zich erg neerslachtig. De Staatssecretaris heeft bij de behandeling van het gratieverzoek het advies van het Gerechtshof Den Haag om te starten met resocialisatie-activiteiten genegeerd. De
voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 18 september 2014 (C/09/469136/KG ZA 14-796) de Staat opgedragen te starten met resocialisatie-activiteiten, zodat het aspect van resocialisatie bij een volgende gratiebeslissing
kan
worden betrokken. Klager heeft daarom al zijn energie in de resocialisatie-activiteiten gestoken. In het rapport van 29 december 2014 (rapportnummer 2014/222) heeft de Nationale ombudsman vervolgens klagers klachten over de behandeling van zijn
(vijfde)
gratieverzoek door de Staatssecretaris gegrond verklaard. Klager acht met name de overwegingen van de Nationale ombudsman over de houding van de Staatsecretaris van belang. Klager vindt dat hij zelfredzaam is, maar hij heeft dit nooit eerder kunnen
tonen. Hij kan dit nu laten zien. Normaal gesproken vormt verlof een laatste stap bij de resocialisatie van een gedetineerde. Verlof is in het geval van klager noodzakelijk aangezien bepaalde vaardigheden nu eenmaal niet geoefend kunnen worden in de
inrichting, zoals bijvoorbeeld geld pinnen of met het openbaar vervoer reizen of naar een supermarkt of bibliotheek gaan. Ook zou klager graag met een aantal betrouwbare vrienden, waaronder zijn raadsman en een hoogleraar, een restaurant bezoeken.

Zesde gratieverzoek
Klager is bezig met de indiening van een nieuw gratieverzoek. Indien het noodzakelijk wordt geacht dat hij over bepaalde vaardigheden beschikt in het kader van de beoordeling van een volgend gratieverzoek, moet hem wel de gelegenheid worden geboden
deze
vaardigheden te oefenen. Er bestaat geen andere manier om bepaalde vaardigheden te oefenen dan gedurende een verlof. In het kader van klagers vorige (vijfde) gratieverzoek zijn verschillende onderzoeken verricht. Het risico op recidive wordt als laag
ingeschat. Voorts acht klager een verlof juridisch mogelijk. Het is altijd mogelijk bijzondere toestemming op grond van de Vreemdelingenwet te verlenen. Verwezen wordt naar het eerder ingenomen standpunt (in het kader van de tussenbeslissing). Tevens
verwijst klager naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 30 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:8328) waarin is geoordeeld dat een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van een Tbs-gestelde vreemdeling mogelijk is.

Klager heeft één lange termijn doel en dat is invrijheidstelling en terugkeer naar Hong Kong. Het is essentieel dat hij (gefaseerd) kan wennen aan vrijheden. Eventueel kan verlof eerst plaatsvinden onder begeleiding. Klager beschikt over een
goedgekeurd
verlofadres. De wijze waarop het verlof verloopt kan in het kader van een nieuwe gratieprocedure worden beoordeeld.
Anders dan de Staatssecretaris stelt, heeft de voorzieningenrechter niet geoordeeld dat verlof niet bij de aangeboden resocialisatie-activiteiten hoeft te horen. In de uitspraak wordt geciteerd uit rechtsoverweging 264 van het arrest van het EHRM van 8
juli 2014 (Harakchiev/ Bulgarije, no. 15018/11) waaruit volgt dat er een “genuine” vooruitzicht dient te zijn ooit in vrijheid te worden gesteld. Zonder verlof is een dergelijk vooruitzicht niet “genuine”.
Klager vraagt zich af hoe lang hij nog moet resocialiseren. Hij stopt er heel veel energie in en hij heeft een stip op de horizon nodig.

2.2. Staatssecretaris
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing toegelicht als vermeld onder 2.2. van de aan deze uitspraak aangehechte tussenbeslissing. Voorts is namens de Staatssecretaris de bestreden beslissing als volgt – samengevat en zakelijk
weergegeven – toegelicht.

Detentieplan
Voor wat betreft de voortgang van de resocialisatie-activiteiten wordt verwezen naar het concept detentieplan. Ook is nog gekeken of klagers werkzaamheden nog verder konden worden uitgebreid met werk bij de medische dienst, maar dit bleek niet in te
passen in klagers volle agenda. Het onderwijs is nog niet opgestart. Het gaat om het oefenen met social media. De betreffende begeleider was ziek, maar inmiddels kan ook daarmee worden gestart.

Strafonderbreking
Nu de beroepscommissie in haar tussenbeslissing het verzoek van klager, gelet op de strekking en de aard daarvan, niet alleen heeft opgevat als gericht op algemeen verlof, maar ook als een verzoek om strafonderbreking, gaat de Staatsecretaris hierop
nader in.
Nu klager een ongewenst vreemdeling is – hetgeen betekent dat hij zich in Nederland niet vrij op straat kan begeven zonder een strafbaar feit te plegen – is de Staatssecretaris er van uitgegaan dat de beroepscommissie doelt op strafonderbreking op
grond
van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Ook alleen die vorm van strafonderbreking zou aansluiten bij de strekking van het verzoek. De Staatssecretaris ziet voor strafonderbreking op grond van artikel 40a van
de Regeling geen ruimte. Hij meent ook niet de bevoegdheid te hebben om een levenslanggestrafte en tevens ongewenst verklaard vreemdeling op die grond in vrijheid te stellen (met gelijktijdige uitzetting naar het buitenland). De Staat is niet alleen
bevoegd, maar ingevolge artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering ook verplicht onherroepelijke uitspraken van de strafrechter, zodra mogelijk (geheel) ten uitvoer te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het onverenigbaar met het
gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken dat een veroordeelde de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad de juistheid van de beslissing van de strafrechter of de aanvaardbaarheid van
de procesgang die tot de beslissing heeft geleid, tot onderwerp van een nieuw geding te maken en door de burgerlijke rechter te doen toetsen. Een uitzondering op de verplichting tot tenuitvoerlegging bestaat, indien een uitspraak van het EHRM, waarmee
de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de slotsom dwingt dat de beslissing tot stand is gekomen in strijd met fundamentele mensenrechten, dan wel ingeval door de wijze van executie een zodanige schending van
fundamentele mensenrechten dreigt te ontstaan, dat onverkorte tenuitvoerlegging niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijk stelsel toegelaten. Tenuitvoerlegging kan slechts geheel of gedeeltelijk achterwege blijven, indien de wet in die
mogelijkheid voorziet of als een gratieverzoek tot daadwerkelijke gratiëring heeft geleid of als een gratieverzoek hetzij van rechtswege schorsende of opschortende werking heeft. Er is nu juist afwijzend beslist op klagers gratieverzoek. Dat betekent
dat de verplichting tot tenuitvoerlegging blijft gelden. Aan die verplichting kan geen einde worden gemaakt door aan klager op grond van artikel 40a van de Regeling strafonderbreking te verlenen.

Ook strafonderbreking op grond van artikel 34 tot en met 40 van de Regeling is uitgesloten. De weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling is van toepassing.

De bepaling van artikel 40a van de Regeling houdt direct verband met artikel 15, derde lid, sub c van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan de veroordeelde vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de
Vreemdelingenwet 2000 niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent dat in beginsel vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hun gevangenisstraf dienen uit te zitten. Strafonderbreking op grond van artikel 40a van de
Regeling kan in het geval van vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar worden verleend vanaf de conform het tweede lid berekende v.i.-datum. Voor levenslanggestraften geldt geen v.i.-datum, zodat artikel 40a van de Regeling niet op hen van toepassing
is. Dat zou in strijd komen met de executieplicht. Beëindiging van de tenuitvoerlegging, ook al zou dat voorwaardelijk zijn, zou de verplichting tot tenuitvoerlegging op onaanvaardbare wijze doorkruisen.

Resocialisatie-activiteiten
De Staatssecretaris wijst erop dat de resocialisatie-activiteiten zijn opgestart in het kader van het gratieverzoek. Het gaat er om dat klager een perspectief op invrijheidstelling wordt geboden. Verlofverlening is bij het aanbieden van
resocialisatie-activiteiten niet nodig. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter volgt dit ook.
In het abstracte geval dat gratie ooit wordt overwogen zal op dat moment, binnen de beperkingen van de ongewenstverklaring, worden bezien welke concrete stappen nog nodig zijn voor de voorbereiding van klagers terugkeer naar Hong Kong. Dit zou dan zijn
in het kader van de Gratiewet.
Het standpunt van de Staatssecretaris is dat er materieel niet veel verschil bestaat tussen de activiteiten die aan klager voor het vonnis van de voorzieningenrechter werden aangeboden en die thans aan hem worden aangeboden. Het perspectief is alleen
anders. Voorts is klager in het plusprogramma geplaatst. Het plusprogramma biedt ook resocialisatie-activiteiten. De Staatssecretaris had in de Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden een uitzondering kunnen maken voor
levenslanggestraften.

3. Adviezen en uitspraken

3.1. Adviezen ten aanzien van de verlofaanvraag
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht:.
- De directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager niet voldoet aan de objectieve criteria.
- De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek om verlof af te wijzen vanwege de levenslange gevangenisstraf en klagers status van ongewenst verklaard vreemdeling.
- De politie heeft aangegeven dat tegen het opgegeven verlofadres geen bezwaren bestaan.

3.2. Advies Gerechtshof Den Haag (in het kader van het vijfde gratieverzoek)
Op 18 oktober 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag een voorlopig advies uitgebracht over het vijfde gratieverzoek van klager. In dat advies is vermeld dat het gerechtshof heeft overwogen positief te adviseren ten aanzien van het (vijfde) gratieverzoek,
mits terugkeer in de maatschappij op verantwoorde wijze is voorbereid. Het gerechtshof achtte zich echter op dat moment niet in staat op betekenisvolle wijze te toetsen of bij klager sprake was van dermate significante veranderingen en een zodanige
vooruitgang richting reclassering gedurende de gevangenisstraf dat voortgang niet langer kan worden gerechtvaardigd door strafdoelen, omdat in het geheel geen resocialisatie-activiteiten waren ontplooid. Het gerechtshof achtte het geven van een oordeel
ten aanzien van de vraag of met de voortzetting van de gevangenisstraf nog steeds een met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend onmogelijk, omdat naar het oordeel van het gerechtshof zonder enige vorm van
resocialisatie nimmer sprake kan zijn van een reëel “prospect of release”. Het gerechtshof heeft daarom geadviseerd het gratieverzoek voor de duur van één jaar aan te houden en te starten met resocialisatie-activiteiten.

Na het uitbrengen van dit voorlopig advies heeft de Staatsecretaris besloten het gratieverzoek af te wijzen.

3.3. Rapport Nationale ombudsman
De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport van 29 december 2014 (rapportnummer 2014/222) klagers klacht betreffende de afhandeling van zijn vijfde gratieverzoek door de Staatssecretaris gegrond verklaard. Geconcludeerd is dat de gang van zaken in de
gratieprocedure zou kunnen worden afgedaan als ambtelijke traagheid van een departement, maar de Nationale ombudsman kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat het gebrek aan transparantie en voortvarendheid in deze procedure voortvloeit uit
onwil van de Staatssecretaris om daadwerkelijk invulling te geven aan de mensenrechtentoets die het EHRM in het Vinterarrest vraagt.

3.4. Uitspraak voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 18 september 2014 (C/09/469136/KG ZA 14 -796) – onder meer – overwogen dat uit de motivering van het gratiebesluit, alsmede uit de wijze van totstandkoming daarvan, moet worden
afgeleid dat de resocialisatie van klager bij het nemen van dit besluit niet is meegewogen. Immers, het voorlopig advies van het gerechtshof, gericht op het aanbieden van resocialisatie-activiteiten is niet gevolgd en uit de informatie van DJI en DT&V
volgt dat resocialisatie-activiteiten niet mogelijk zouden zijn. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat deze wijze van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf niet beantwoordt aan de criteria die artikel 3 EVRM daaraan stelt. De
voorzieningenrechter heeft daarom de Staat bevolen om een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van klager ten einde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van klager diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te
kunnen betrekken.

4. Beoordeling

4.1. Ontwikkeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat inmiddels op een aantal terreinen daadwerkelijk resocialisatie-activiteiten zijn ontplooid. Dit is een positieve ontwikkeling die ook van belang is voor de
beoordeling van het aangekondigde zesde gratieverzoek. Aan de orde is nu de vraag of verlofverlening in enige vorm van de resocialisatie deel uit behoort te maken.

4.2. EHRM
Richtinggevend hiervoor is de jurisprudentie van het EHRM waarvan sinds het arrest Vinter e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk van 9 juli 2013 (nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10) de strekking is dat ook levenslanggestraften in elk geval perspectief moet
worden geboden op mogelijke beëindiging van de detentie. Voor Nederland zijn in dit verband de wijze van invulling van de detentie en de mogelijkheid om beëindiging aan de orde te kunnen stellen in een gratieprocedure belangrijke elementen.

4.3. Voorbereiding terugkeer
De wettelijke basis hiervoor ligt in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarin is bepaald dat met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zoveel
mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Een uitwerking hiervan vormt het verlofstelsel. Op grond van artikel 26 van de Pbw kan het een gedetineerde worden toegestaan de inrichting
tijdelijk te verlaten. De hierop gebaseerde Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bevat diverse mogelijkheden: bij wijze van algemeen, regimesgebonden dan wel incidenteel verlof of strafonderbreking.
Nu klager niet heeft gespecificeerd op welke vorm van verlof zijn verzoek ziet, heeft de beroepscommissie in haar tussenbeslissing ook uitdrukkelijk de mogelijkheid van het verlaten van de inrichting bij wijze van strafonderbreking betrokken in haar
onderzoek.

Uit het voorgaande volgt dat verlof in beginsel onderdeel dient uit te maken van de resocialisatie van een gedetineerde. Ten einde de mogelijkheid tot resocialisatie ten volle te benutten acht de beroepscommissie het dan ook van belang dat aan klager
de
mogelijkheid wordt geboden zich – al dan niet onder begeleiding – buiten de inrichting te begeven. Dit past naar het oordeel van de beroepscommissie in de Europese jurisprudentie en is ook van belang voor een zorgvuldige voorbereiding van een
gratieprocedure. De beroepscommissie wijst hierbij op het - onder 3.2. vermelde - (voorlopige) advies van het Gerechtshof Den Haag van 18 oktober 2013, dat het van belang achtte dat terugkeer in de maatschappij op een verantwoorde wijze is voorbereid.
Dat klager niet wenst terug te keren in de Nederlandse maatschappij doet aan het voorgaande niet af nu resocialisatie niet uitsluitend gericht hoeft te zijn op een (eventuele) terugkeer in de Nederlandse maatschappij (HR 16 januari 1987, NJ 1987,
405).

4.4. Vorm van verlof
De beroepscommissie overweegt dat voor resocialisatie algemeen verlof de meest aangewezen vorm is. Klager komt echter voor deze vorm van verlof niet in aanmerking, nu artikel 14 van de Regeling uitgaat van een strafrestant en klager levenslang is
gestraft. Bovendien vormt klagers ongewenstverklaring ingevolge artikel 4, aanhef en onder l van de Regeling een contra-indicatie voor verlening van algemeen verlof.
Voor zover klagers verzoek dient te worden opgevat als een verzoek om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling overweegt de beroepscommissie dat klager voor deze vorm van verlof evenmin in aanmerking komt. Immers op grond van dit
artikel kan strafonderbreking worden verleend indien de gedetineerde, bij een gevangenisstraf van meer dan drie jaar, minimaal twee derde van zijn straf heeft ondergaan.
Derhalve blijven over: de mogelijkheid van incidenteel verlof en de mogelijkheid van strafonderbreking op grond van artikel 34 van de Regeling, zo nodig onder voorwaarden.

4.5. Incidenteel verlof
Incidenteel verlof kan ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Regeling worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van
dat artikel kan incidenteel verlof indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Ingevolge het derde lid wordt incidenteel verlof niet verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor
invrijheidstelling of regimesgebonden of algemeen verlof. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is voorts een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is niet limitatief.

In de toelichting op artikel 21 van de Regeling is vermeld dat het incidenteel verlof beoogt de gedetineerde in staat te stellen om bijzondere gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer bij te wonen, althans voor zover zijn aanwezigheid daarbij om redenen
van humane aard of met het oog op resocialisatie noodzakelijk wordt geacht. Incidenteel verlof is in beginsel mogelijk voor alle categorieën gedetineerden ongeacht hun titel tot vrijheidsbeneming of het voor de gedetineerde vereiste beveiligingsniveau.
Nu resocialisatie noodzakelijk wordt geacht en incidenteel verlof mogelijk is, is de beroepscommissie van oordeel dat incidenteel verlof in dit geval een passende verlofvorm is. Hierbij is in aanmerking genomen dat dit verlof indien nodig onder
begeleiding of bewaking kan plaatsvinden. De beroepscommissie acht het hiertoe aangewezen dat de invulling van het verlof, naar aard en frequentie, wordt opgenomen in het detentieplan van klager.
Voor zover de Staatssecretaris heeft aangevoerd dat klagers ongewenstverklaring ingevolge artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling aan de verlening van (incidenteel) verlof in de weg staat, overweegt de beroepscommissie dat zij genoemde reden niet
doorslaggevend acht nu de Staatssecretaris de mogelijkheid heeft in uitzonderlijke omstandigheden (bijzondere) toestemming aan klager te verlenen Nederlands grondgebied te betreden. Ook verwijst de beroepscommissie naar een eerdere uitspraak waarin de
Minister kennelijk niet van oordeel was dat de ongewenstverklaring aan de verlening van (begeleid) incidenteel verlof in de weg stond (uitspraak 27 november 2007, nr. 07/3053/GV).

4.6. Strafonderbreking
Nu de beroepscommissie incidenteel verlof een passende vorm van verlof acht behoeft de mogelijkheid van strafonderbreking op grond van artikel 34 van de Regeling geen onderzoek meer.

4.7. Eindoordeel
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat het beroep gegrond is.

5. Uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Staatssecretaris op om binnen een termijn van twee maanden een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op incidenteel verlof, in het kader van de resocialisatie van klager en als onderdeel van zijn
detentieplan.
Zij acht geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven