Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1141/TP, 8 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1141/TP

betreft: [klager] datum: 8 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 6 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 juni 2002 verlengd tot en met 26 september 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 januari 2001
ter beschikking gesteld met voorwaarden. Vervolgens is bij onherroepelijk geworden uitspraak d.d. 17 september 2001 bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. Laatst bedoelde uitspraak is op2 oktober 2001 onherroepelijk geworden. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Het Schouw te Amsterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 12 april 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Oldenkotte te Eibergen. De plaatsing is tot op heden nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door klager is het beroep als volgt toegelicht. De motivering in de bestreden beslissing komt niet overeen met daaraan voorafgaande correspondentie. Eerder is door de Minister overwogen dat niet is gebleken van een extreem vlucht-of beheersrisico. Ook is eerder gesteld bij psychiatrisch onderzoek dat klager een goed verzorgde, in het contact ontspannen, en een wat joviale man is zonder psychiatrische symptomatologie op dit moment. Klager begrijpt dat er geenplaats is in een kliniek en vraagt zich af of als alle stukken worden doorgenomen de beroepscommissie niet tot de conclusie moet komen dat klager in afwachting van zijn oproep tot opname in een tbs-kliniek, buiten kan verblijven.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van
de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een reguliere afdeling in het h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van debestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar was en/of dat van detentieongeschiktheid moest wordengesproken. Uit de verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Amsterdam d.d. 27 juni 2002 blijkt dat klager op dit moment geschikt is om te verblijven in een h.v.b.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft
overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan hetberoep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van de tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in eenh.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in
een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht

Uit de medische verklaring d.d. 27 juni 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Amsterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het huis vanbewaring als onverantwoord moest worden beschouwd. Klager werd op dat moment geschikt geacht om te verblijven in een h.v.b.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 08 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven