nummer: 14/4727/GA
betreft: [klager] datum: 24 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.F. Schadd, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.
Klagers raadsman, mr. G.F. Schadd, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 30 oktober 2014 is klager gewaarschuwd en hem is toen gezegd dat hij de kans kreeg om positief gedrag te laten zien waardoor hij in het plusprogramma zou kunnen blijven. Vijf dagen later wordt klager vervolgens alsnog gedegradeerd. Volgens klager
heeft hij in die vijf dagen alleen maar goed gedrag laten zien. Hij heeft zich in die vijf dagen zeker niet asociaal opgesteld. Klager verwijst hiervoor naar de MDO-rapportage. Klager verblijft inmiddels weer op de BPG-afdeling.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Aan klager is naar aanleiding van een verslag een disciplinaire straf voor softdrugsgebruik een waarschuwing gegeven. Hij is nadien betrokken geweest bij fysiek geweld. Dat rechtvaardigde in de optiek van de directeur de terugplaatsing. Het incident
met
betrekking tot het fysieke geweld heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. De urinecontrole heeft daaraan voorafgaand plaatsgevonden. Na 30 oktober 2014 zijn er ten aanzien van klager geen voorvallen meer geweest. De rapportages zijn verzameld en op 30
oktober 2014 aangeleverd ter bespreking in het MDO. Het MDO adviseerde om klager een waarschuwing te geven. Klager is vervolgens besproken in de vrijhedencommissie en deze was van oordeel dat er sprake was van een reden tot degradatie.
3. De beoordeling
Klager is overgeplaatst vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma. De beroepscommissie heeft eerder, onder meer in haar uitspraak met kenmerk 14/1918/GA van 10 november 2014, aangegeven dat een beslissing tot degradatie van de directeur een
belangenafweging vereist, waarbij het gedrag van de betrokken gedetineerde dient te worden betrokken en die niet enkel mag zijn gebaseerd op één strafwaardig feit. De belangenafweging dient ook kenbaar te zijn.
De directeur heeft de bestreden beslissing gebaseerd op klagers gedrag en daartoe verwezen naar het detentie- en reïntegratieplan (DenR-plan) van klager. Een verdere feitelijke onderbouwing van de gronden voor degradatie ontbreekt.
In dat DenR-plan staat in het hoofdstuk “Mentor PIW” (onder meer) het volgende:
“Veiligheid en beveiliging
Hoe is het gedrag van de gedetineerde op de afdeling en is dat gedrag bespreekbaar?
30 oktober 2014
(...)
Gezien het incident dat in deze periode heeft plaatsgevonden, dient de kleurtoekenning rood te zijn, maar omdat de directie hem een waarschuwing heeft gegeven, wordt hem een kans geboden te laten zien dat hij zijn positieve aanwezigheid kan
waarborgen.
(...)”
Door de directeur is niet weersproken dat aan klager inderdaad de waarschuwing is gegeven waarover in het DenR-plan wordt gesproken. Door het geven van die waarschuwing heeft de directeur bij klager de verwachting gewekt dat hij niet zou worden
gedegradeerd. Die verwachting is door de bestreden beslissing van de directeur, die bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt, beschaamd, nu niet is gebleken van nieuwe (ongewenst gedrag
betreffende) feiten na het geven van die waarschuwing. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Aan klager zal, nu de gevolgen van de bestreden beslissing van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, een financiële tegemoetkoming worden toegekend. De hoogte daarvan wordt bepaald op € 35,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2015.
secretaris voorzitter