Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0350/GM, 29 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/350/GM

betreft: [klager] datum: 29 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsychiater verbonden aan de het Pieter Baan Centrum te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 januari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. van Schaik, gehoord.

Namens de inrichtingspsychiater verbonden aan het PBC is schriftelijk meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur gedateerd 18 december 2014, betreft de weigering om klager op 4 december 2014 en 11 december 2014 een onafhankelijke zorgpsychiater te laten consulteren en de weigering
om
klager benzodiazepine voor te schrijven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingspsychiater
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager vroeg op 4 en 11 december 2014 om een onafhankelijke zorgpsychiater. Dit is hem geweigerd. In plaats daarvan kwam de onderzoekspsychiater R. Het is juist dat de klacht over de prometazine niet in de oorspronkelijke klacht staat vermeld. Klager
is
voor wat betreft het geven van verkeerde informatie over de medische klachtprocedure in het gelijk gesteld door de beklagrechter. De uitspraak van de beklagrechter van 19 maart 2015 wordt aan de beroepscommissie overgelegd. Het is niet aan klager toe
te
rekenen dat hij niet de juiste procedure heeft gevolgd.
Klager was een weigerende observandus. De onderzoekspsychiater had klager moeten doorverwijzen naar een onafhankelijke zorgpsychiater. Dat klager herhaaldelijk zou zijn aangeboden om een onafhankelijk zorgpsychiater aan te wijzen, klopt niet. Klager
heeft tweemaal om een onafhankelijke zorgpsychiater gevraagd. Op 24 december 2014 is de zorgpsychiater De B. bij klager geweest.
Het heeft ongeveer een week geduurd voordat klager slaapmedicatie kreeg en daarna was een onafhankelijk zorgpsychiater niet meer nodig.
Het is juist dat, zoals in de medische informatie van 27 november 2014 is vermeld, klager heeft aangegeven dat hij geen psychische klachten of stoornissen heeft, nooit in contact is geweest met de GGZ of een behandelaar en dat hij geen medicatie voor
psychische klachten gebruikt. Het is niet zo dat de zorgpsychiater hem uit coulance heeft onderzocht. Klager heeft zich uit coulance laten onderzoeken.
Hij had gevraagd om lichte slaapmedicatie omdat hij nog maar een uur per nacht sliep. Hij lag ’s nachts te piekeren. Na twee dagen is zijn bioritme hersteld. Nadat hij een nacht had geslapen, ging het goed. De inrichting had zelf de beslissing moeten
nemen om de onafhankelijke zorgpsychiater in te schakelen en dit niet moeten laten afhangen van wat klager aangaf.

Door de inrichtingspsychiater is het volgende standpunt ingenomen. Voor wat betreft het medisch inhoudelijk handelen is dit onderdeel niet eerder voorgelegd aan het hoofd medische dienst of de medisch adviseur en is klager niet-ontvankelijk in zijn
klacht.
Klager is voorgehouden dat hij een geschiedenis heeft van verslavende middelen en dat er om die reden geen benzodiazepine zou worden voorgeschreven. De inrichtingspsychiater heeft klager gevraagd of hij prometazine kende. Klager kende het niet maar
ging
akkoord. Vervolgens gaf klager aan dat hij er goed door had geslapen en in gesprek wilde met de onderzoekspsychiater. Dat was namelijk een voorwaarde van klager. Hij wilde een nacht goed slapen om voldoende fit te zijn voor een gesprek met de
onderzoekspsychiater. Dit staat beschreven in de bijgevoegde decursus.
De wijze waarop met klagers verzoek om een zorgpsychiater is omgegaan, is een organisatorische klacht die voorgelegd had moeten worden aan de beklagcommissie. Klager is niet-ontvankelijk in deze klacht. Herhaaldelijk is aangeboden een onafhankelijke
zorgpsychiater aan te wijzen. Klager heeft dit zelf telkens afgehouden. De onafhankelijke zorgpsychiater De B. heeft klager opgezocht. Klager weigerde in gesprek te gaan. Dit valt ook te lezen in de bijgevoegde gespreksverslagen.

Door het secretariaat van de Raad is na de zitting bij de jurist van het PBC telefonisch geïnformeerd of binnen de inrichting een protocol of andere interne regelgeving wordt gehanteerd dat/die betrekking heeft op het inschakelen van een onafhankelijke
zorgpsychiater.

Naar aanleiding van dit telefonische verzoek is op 16 april 2015 de volgende schriftelijke reactie van de inrichtingspsychiater ontvangen, zakelijk weergegeven:
Op 21 juli 2014 heeft de directie aan de OR het besluit kenbaar gemaakt de zogenoemde scheiding van (psychiatrische) zorg en rapportage in het PBC te zullen gaan doorvoeren. Vanaf 1 januari 2015 is de scheiding van zorg en rapportage daadwerkelijk
geïmplementeerd. Dit houdt in dat aan elke onderzoeksafdeling een vaste zorgpsychiater is toegewezen die zelf geen rapportagewerkzaamheden verrichten. Medewerkers zijn zich terdege bewust van een niet te vermijden spanningsveld tussen zorg en
rapportage, conflict van plichten. Tot 1 januari 2015 was het de werkwijze dat de rapporterend psychiater doorgaans als eerste met een observandus in contact trad en samen met hem overwoog of er zorgvragen bestonden en zo ja welke psychiater deze dan
zou adresseren. Tijdens dit gesprek werd ook de mogelijkheid van het consulteren van een zorgpsychiater besproken. Deze werkwijze was niet als zodanig in een protocol vastgelegd. Bij meewerkende observandi die aangaven zorg te willen ontvangen van de
rapporterend psychiater werd vervolgens rapportage en zorg in een hand gehouden. Voor niet meewerkende observandi die wel hulpvragen hadden c.q. zorg behoefden werd een zorgpsychiater in consult gevraagd die laagdrempelig, 24 uur per dag, kon worden
bereikt door de rapporterend psychiater, een groepsleider of de manager zorg. De rapporterend psychiater raadpleegde in geval van een weigerende observandus diens zorgdossier in het PBC niet. Bij de geringste twijfel over de medewerking van een
observandus of verschil van inzicht tussen observandus en rapporterend psychiater over bijvoorbeeld het te voeren medicatiebeleid werd een zorgpsychiater ingeschakeld. Volstrekte scheiding tussen zorg en rapportage kan echter in het PBC nooit volledig
worden doorgevoerd in verband met veiligheidsaspecten c.q. het ‘need to know principe’.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de beklagrechter bij het PBC in een uitspraak nummer PB 2014/72 van 19 maart 2015 heeft geoordeeld dat klager verkeerde informatie heeft ontvangen over de wijze waarop hij een klacht kan indienen over medisch
handelen en het beklag gegrond heeft verklaard. In dit licht gezien zal de beroepscommissie klager, voor wat betreft zijn stelling dat de weigering om hem benzodiazepine voor te schrijven deel uitmaakt van zijn oorspronkelijk klacht over het niet
inschakelen van een onafhankelijk zorgpsychiater, het voordeel van de twijfel geven en hem ook in dit onderdeel van de klacht ontvangen.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat uit de stukken, waaronder de medische gegevens, en de behandeling ter zitting is gebleken dat klager de onderzoekspsychiater zelf om slaapmedicatie heeft verzocht en dat hij heeft aangegeven geen psychische
klachten of stoornissen te hebben. Uit de medische gegevens van 5 december 2014 volgt dat dat klager het herhaalde aanbod om een onafhankelijk zorgpsychiater in te schakelen met nadruk heeft afgewimpeld en uit de medische gegevens van 11 december 2014
volgt eveneens dat dit aanbod is gedaan.
Voor wat betreft de weigering om klager benzodiapine voor te schrijven overweegt de beroepscommissie dat uit de medische gegevens volgt dat klager een verslavingsgeschiedenis heeft, hem de reden om hem promethazine voor te schrijven is uitgelegd en dat
hij hiermee akkoord is gegaan.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsychiater niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.

De beroepscommissie onderschrijft overigens de aanbeveling van de medisch adviseur dat de scheiding tussen observatie en behandeling op verzoek van de gedetineerde extra scherp dient te worden gehouden. Uit de door het PBC op 16 april 2015 verstrekte
informatie volgt dat het PBC hier erg alert op is en met ingang van 1 januari 2015 haar beleid nog meer heeft aangescherpt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en prof. Dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven