Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0306/GB, 23 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/306/GB

Betreft: [klaagster] datum: 23 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Splinter, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 29 januari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klaagsters verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is sedert 19 november 2013 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis te Utrecht, waar een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is moeder van een zeer
jonge dochter. De band tussen moeder en dochter verslechtert door de detentie van klaagster. Plaatsing in een b.b.i. en de daarmee gepaard gaande verloven zou klaagster in staat stellen de band tussen moeder en dochter weer op te bouwen. Op het moment
dat de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven kon klaagster de klap niet verwerken en wenste ze bij haar dochter te blijven, hetgeen de reden is geweest van het doorknippen van haar enkelband en het niet terugkeren in detentie. Zij heeft
ervaren dat dit geen resultaat opleverde en dat vluchten geen zin heeft. De kans op recidive is erg laag, aangezien klaagster al lange tijd niet met justitie in aanraking is geweest. Voorts is van belang dat de kans zeer groot is dat klaagster in hoger
beroep zal worden vrijgesproken, nu zij door de rechtbank voor 19 feiten is vrijgesproken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klaagster voldoet op dit moment niet aan de criteria zoals beschreven in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) om in aanmerking te komen voor plaatsing in een b.b.i. Het Openbaar
Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, gelet op een enorme recidivestaat met betrekking tot vermogensdelicten en het gevaar dat klaagster vormt voor de maatschappij. Het OM verwacht tevens dat de straf in hoger beroep fors hoger uit gaat vallen.
Verder is klaagster een ontkennende verdachte, waardoor het recidiverisico niet goed in te schatten is. Gelet op de eerdere veroordelingen kan echter gesteld worden dat er sprake is van herhaling van strafbare feiten. Daarbij heeft klaagster laten zien
niet goed om te kunnen gaan met vrijheden, nu zij zich na de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft onttrokken aan detentie door het doorknippen van haar enkelband. De kans op een nieuwe onttrekking is aanwezig. Klaagster is
vooralsnog niet geschikt voor plaatsing in een inrichting met regimaire verloven.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over
een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. Uit het selectieadvies van 26 januari 2015 blijkt dat het recidiverisico van klaagster niet voldoende is in te schatten en dat zij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in februari 2014 heeft onttrokken aan het toezicht.
Bovendien wordt in het OM advies gesteld dat klaagster een gevaar voor de maatschappij vormt, gelet op een reeks veroordelingen van vermogensdelicten. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat klaagster een
beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormt en dientengevolge vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klaagster voor het overige heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 23 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven