Nummer: 15/180/GB
Betreft: [klager] datum: 23 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 januari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 21 mei 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft al geruime tijd in detentie, maar er is geen sprake geweest van intramurale behandeling, noch is hier zicht op. Uit de stukken blijkt ook niet dat een gedragsdeskundige
uitdrukkelijk hiertoe heeft geadviseerd. Dat deze intramurale behandeling als voorwaarde gesteld wordt voor deelname aan een p.p. is naar het oordeel van klager dan ook onredelijk en onbillijk. Tijdens een p.p. kan met elektronisch toezicht het
recidiverisico van klager worden beperkt, ook indien er geen sprake zou zijn van klinische behandeling. Verder kan de behandelverplichting als bijzondere voorwaarde bij een p.p. juist inzicht bieden in de behandelnoodzaak van klager en kan een
toegevoegde waarde hebben gelet op de voorwaarden in het kader van de voorlopige invrijheidstelling. Daar komt bij dat de uitgebrachte adviezen positief zijn en klager zich gedurende zijn detentie naar behoren gedraagt.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Gelet op de veelzijdige problematiek, klagers detentieverleden, hoog risico op recidive en op onttrekken aan de voorwaarden, hetgeen uit de stukken naar voren
komt, dient voorafgaande aan een p.p. eerst duidelijk te worden of de kans op recidive terug te brengen is. De intramurale behandeling wordt dus niet zo zeer als voorwaarde gesteld voor deelname aan een p.p., als wel dat vooreerst de noodzaak en
motivatie tot behandeling, de complexe problematiek, het daaruit voortvloeiende recidiverisico en de interventies die zouden kunnen leiden tot recidivevermindering, inzichtelijk dienen te worden. Een deelname aan een p.p. wordt als te vroeg en te
risicovol gezien. De positieve adviezen worden hieraan ondergeschikt geacht.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. In artikel 7, derde lid, van de Pm staat dat de selectiefunctionaris in ieder geval de volgende aspecten bij zijn oordeel betrekt: a. de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict; b. het huidige detentieverloop, waaronder het gedrag
van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid; c. het gevaar voor recidive; d. de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen
dragen;
e. een aanvaardbaar verblijfsadres; f. de geschiktheid van de gedetineerde voor een penitentiair programma; g. de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling.
4.3. Uit het reclasseringsadvies van 22 december 2014 blijkt dat er bij klager sprake is van een hoog risico op recidive, onder meer blijkend uit het feit dat klager tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling een nieuw strafbaar feit heeft
gepleegd, een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden en een hoog risico op letselschade. Ook is er sprake van een duidelijk delictpatroon van geweldsdelicten bij klager en neemt hij voor het huidige delict geen verantwoordelijkheid. Verder komt in
voornoemd advies naar voren dat veel criminogene factoren aanwezig zijn bij klager. De criminogene factoren van emotioneel welzijn, denkpatronen, gedrag en vaardigheden worden in ernstige mate aanwezig geacht. Uit het selectieadvies van 16 januari 2015
blijkt dat het Multi Disciplinair Overleg in het re-integratieplan van 23 oktober 2014 van oordeel is dat behandelingen in het kader van psychische hulpverlening niet van de grond zijn gekomen, dat klager over een weinig stabiele leefsituatie beschikt
en vooral extern gemotiveerd is voor detentiefasering. Er is sprake van een groot aantal problemen op diverse gebieden. Bovendien is in voornoemd selectieadvies het volgende weergegeven; "De risicogebieden vallen hoog uit, daar betrokkene geen inzicht
toont in zijn problematiek en zich in het verleden vaker niet aan afspraken heeft gehouden. Betrokkene lijkt zijn zaken buiten detentie niet op orde te hebben en hij lijkt ook geen concreet plan te hebben hoe om te gaan met de bestaande problemen.”
4.4. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in het bijzonder gelet op artikel 7, derde lid, onder a, b, c en d van de Pm in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat klager niet in aanmerking komt voor
deelname aan een p.p. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt daarbij
in aanmerking dat de uitgebrachte adviezen van positieve aard zijn, maar is met de selectiefunctionaris van oordeel dat deelname aan een p.p. vooralsnog als te risicovol aan te merken is. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 23 april 2015
secretaris voorzitter