Nummer: 15/520/GB
Betreft: [klager] datum: 23 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.J. Morra, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 februari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 20 mei 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van Unit 6 van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De gronden van de bestreden beslissing zijn feitelijk onjuist. Klager heeft tijdens een p.p. gedurende zijn vorige – en niet zijn huidige – detentie een strafbaar feit gepleegd, wat geleid heeft
tot zijn huidige detentie. Verder is er geen acht geslagen op het juist voor een beslissing omtrent deelname aan een p.p. opgestelde reclasseringsadvies van 2 december 2014 en is onvoldoende gemotiveerd waarom het daarin vastgestelde dagprogramma niet
aan de voorwaarden voldoet. Door middel van elektronisch toezicht kunnen klagers maatschappelijke risico’s op verantwoorde wijze worden ondervangen. Het is in het belang van klager en de maatschappij dat op verantwoorde wijze wordt toegewerkt naar
resocialisatie. Daarbij is er een reclasseringsadvies van 9 februari 2015 voorhanden waarin aangegeven wordt dat een p.p. een belangrijk onderdeel is van de resocialisatie alvorens de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) in september 2015 ingaat.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. In het reclasseringsadvies van 2 december 2014 wordt voorgesteld om het programma bij het Penitentiair trajectencentrum in Haarlem te volgen, maar klager was
hier niet aangemeld. Van een vastgesteld programma is dan ook geen sprake. Tevens is een contra-indicatie dat er nog niet gestart is met de in voornoemd reclasseringsadvies geïndiceerde behandeling om het recidiverisico te beïnvloeden. De start van de
behandeling is inmiddels in voorbereiding. Verder blijkt uit het reclasseringsadvies van 9 februari 2015 dat er op drie risicogebieden hoge risico’s bestaan en dat er op verschillende leefgebieden criminogene factoren zijn. Klager heeft zich eerder
onttrokken aan een p.p. en een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd. Gelet hierop is de selectiefunctionaris van mening dat elektronisch toezicht niet voldoende is om de maatschappelijke risico’s te ondervangen. Behandeling kan het risico wel
beïnvloeden. De aanzienlijke periode van klagers voorlopige invrijheidstelling kan met bijzondere voorwaarden worden ingevuld en op die manier wordt aan de resocialisatieopdracht inhoud gegeven.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. Uit het reclasseringsadvies van 2 december 2014 en het reclasseringsadvies van 9 februari 2015 blijkt dat er bij klager sprake is van een hoog recidiverisico en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden. Verder blijkt uit het selectieadvies
van 6 februari 2015 dat klager gedurende een vorige detentie zich tijdens een p.p. heeft onttrokken aan het toezicht en kort daarna een strafbaar feit heeft gepleegd, hetgeen heeft geleid tot zijn huidige detentie. Daarbij worden er verschillende
criminogene factoren aanwezig geacht. In voornoemd selectieadvies wordt geadviseerd dat klager eerst moet aantonen zich aan afspraken te kunnen houden.
Ook is van belang dat de noodzakelijke voorbereidingen zijn getroffen, zoals aanmelding bij het Penitentiair trajectencentrum.
4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie voor deelname aan een p.p. vormen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat zowel het Openbaar Ministerie, het Multi Disciplinair Overleg van de p.i. Vught,
als
de directeur van de inrichting negatief hebben geadviseerd over klagers deelname aan een p.p. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 23 april 2015
secretaris voorzitter