Nummer: 15/674/GB
Betreft: [klager] datum: 28 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G. Palanciyan, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 februari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 9 december 2014 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de locatie Zwaag.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door het verzoek van klager af te wijzen, met als reden dat er onvoldoende indicatie zou zijn om overplaatsing
te
rechtvaardigen.
De moeder van klager, wonende te Lelystad, bij wie zijn minderjarige dochter verblijft, is erg slecht ter been vanwege medische complicaties en kan derhalve niet reizen. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie geen enkel bezwaar tegen de overplaatsing.
Gelet hierop is er weldegelijk sprake van voldoende indicatie voor een overplaatsing. Verder heeft de selectiefunctionaris onvoldoende rekening gehouden met klagers belangen en de belangen van zijn familie en is de bestreden beslissing derhalve in
strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is ingesloten in het h.v.b. van de locatie Zwaag, dat is aangewezen voor het onderbrengen van preventief gehechte gedetineerden voor het
arrondissementsparket Amsterdam. Er is geen medische onderbouwing of een toestemmingsverklaring aanwezig, waardoor niet is te verifiëren of klagers moeder niet in staat is te reizen. Tevens blijkt dat klager regelmatig bezoek ontvangt. Er is dan ook
geen sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals beschreven in de uitspraak van 23 juni 2003 van de beroepscommissie (03/0699). In voornoemde uitspraak is bepaald dat bezoekproblemen inherent zijn aan het ondergaan van detentie en, behoudens
bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium vormen. Mocht klager veroordeeld worden, dan kan hij in het kader van een selectie naar een gevangenis zijn voorkeur kenbaar maken voor de gevangenis van de p.i. Lelystad.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Voor de selectie van gedetineerden geldt het uitgangspunt dat preventief gehechten, gelet op het belang van een goede rechtsgang, in een h.v.b. worden geplaatst in dan wel nabij het arrondissement van vervolging. Slechts in bijzondere gevallen
kan er een uitzondering worden gemaakt. Er dient dan sprake te zijn van een voldoende sociale en/of medische indicatie, onderbouwd door verklaringen van een deskundige. Nu het argument dat de moeder van klager vanwege medische complicaties niet tot
reizen in staat is, niet nader is onderbouwd door een verklaring van een deskundige, heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan
van detentie en bovendien blijkt uit het selectieadvies van 16 februari 2015 dat klager niet verstoken blijft van bezoek. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 28 april 2015
secretaris voorzitter