Nummer: 02/1574/GB
Betreft: [klager] datum: 14 oktober 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 16 juli 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Overmaze te Maastricht ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 28 augustus 2001gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn. Op 5 juli 2002 is hij geplaatst in de gevangenis Overmaze te Maastricht, waar eenregime van beperkte gemeenschap geldt.
2.2. Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk 30 maanden, 3 weken en 4 maanden, met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 3 juni 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 23 juli 2003. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis van respectievelijk 8, 9, 1 en 18 dagen en 10 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Klager stelt zich niet onvoldoende coöperatief op tegen personeel, heeft het personeel niet bedreigd en heeft vooriets dergelijks ook geen rapport ontvangen. Klager neemt aan dat, als hij zoiets zou hebben gedaan, hij daarvoor ook gestraft zou worden. Hij heeft geen moeite met andere gedetineerden en is gemeenschapsgeschikt. Klager wil in detoekomst een eigen autowas/poets bedrijf beginnen en leerde van de psycholoog hoe hij in de toekomst met klanten en personeel moet omgaan/benaderen. Klager heeft zich aangemeld voor het Exodus-project en zijn deelname aan hetproject is goedgekeurd in het detentieberaad. Als klager beschreven zou zijn zoals hij door het BSD en de selecteur is beschreven, zou zijn deelname nooit zijn goedgekeurd. De pastor van locatie Alphen aan den Rijn was zeer verbaasddat klager geselecteerd is voor een inrichting met beperkte gemeenschap, hetgeen blijkt uit de door klager bij het beroepschrift gevoegde brief. Klager verzoekt om nogmaals de psycholoog, de pastor en het afdelingshoofd van delocatie Alphen aan den Rijn te raadplegen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De hoeveelheid rapporten en/of meldingen die ten aanzien van klager zijn opgemaakt maken duidelijk dat klager moeite heeft zich te conformeren aan de regelgeving in de inrichting. Tevens komt het beeld naar voren dat klager zichonvoldoende coöperatief opstelt naar het personeel en zelfs regelmatig bedreigingen aan hun adres uit. Ook getuigt klagers opstelling naar medegedetineerden van onvoldoende gemeenschapsgeschiktheid.
Klager heeft een slecht inzicht in zijn functioneren. Gelet op de uitgebrachte rapportage wordt klager vooralsnog ongeschikt voor het ruime regime van algehele gemeenschap geacht. Hij is te dominant, provocerend en soms ookbedreigend aanwezig. Ook in eerdere detenties kwam klager tot onvoldoende aanpassing.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Overmaze is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
4.3. Uit de door de inrichting uitgebrachte rapportage blijkt dat er vele malen melding is gemaakt van incidenten waarbij klager betrokken was en dat terzake van klager meermalen rapport is uitgebracht en aan hem disciplinairestraffen en maatregelen zijn opgelegd in verband met zijn gedrag.
4.4. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers gedrag en betrokkenheid bij incidenten verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing klagervooralsnog te plaatsen in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap niet in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk aan te merken.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op14 oktober 2002
secretaris voorzitter