Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0117/JA, 21 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/117/JA

betreft: [klager} datum: 21 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.S. Jansen, namens

[...], geboren op 4 november 1995, verder te noemen klager,

gericht tegen een mondelinge uitspraak van 12 januari 2015 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2015, gehouden in het paleis van justitie te ‘s-Hertogenbosch, zijn gehoord mr. N. de Roos, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. F.S. Jansen, en namens de directeur [...], behandelcoördinator.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting op de eigen kamer gedurende 24 uur alsmede uitsluiting van de interne voetbalclub vanwege het gebruik van geweld tegen een jeugdige bij die voetbalclub.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte niet meegewogen dat klager opzichtig door jeugdige F. is uitgedaagd en dat naar aanleiding daarvan een
handgemeen
is ontstaan. Jeugdige F. is in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sanctie is opgelegd. Klager kan zich er niet in vinden dat hij twee maal is bestraft door de disciplinaire straf en het niet meer mogen voetballen.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er heeft geen vechtpartij plaatsgevonden. Klager en jeugdige F. kunnen beiden goed voetballen en waren elkaar tijdens voetbal aan het
aftroeven.
Klager is geraakt door een opmerking van F., die korter dan klager in de inrichting verblijft. Klager vindt dat andere jeugdigen hem met respect moeten behandelen omdat hij langer in de inrichting verblijft. Klager heeft jeugdige F. geroepen. Toen F.
zich omdraaide heeft klager hem in het gezicht geslagen. Aan F. is niet gevraagd welke opmerking hij had gemaakt; hij moest direct naar de spoedeisende hulp, waar hij vijf hechtingen heeft gekregen. Het is het afgelopen jaar de derde keer dat klager
geweld heeft gebruikt tegen andere jongeren tijdens voetbal bij de interne voetbalclub. Geweld wordt in de inrichting absoluut niet toegestaan. Er was geen reden jeugdige F. eveneens te straffen.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager op de interne voetbalclub op 10 september 2014 jeugdige F., door wie hij naar zijn zeggen is uitgedaagd, met de vuist vol in het gezicht heeft geslagen omdat hij naar zijn mening niet met respect door F. werd behandeld. F. heeft
daarbij een wond aan zijn gezicht opgelopen. Deze wond moest worden gehecht. Onbetwist is dat klager hiermee voor de derde keer op die voetbalclub geweld heeft gebruikt tegen een jeugdige.

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat klagers verklaring dat hij door jeugdige F. is uitgedaagd in geen geval gebruik van geweld jegens die jeugdige rechtvaardigt. Klager had eventueel via een personeelslid tot een andere,
geweldloze oplossing moeten komen, te meer daar hij twee keer eerder bij geweldsincidenten op de voetbalclub betrokken was. De directeur heeft daarom in redelijkheid kunnen beslissen klager disciplinair te straffen en uit te sluiten van de voetbalclub.
De omstandigheid dat de jeugdige F. geen sanctie is opgelegd levert geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op omdat de rol van die jeugdige totaal niet is te vergelijken met de rol die klager zelf heeft gespeeld.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. Dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 21 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven