Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4638/TA, 20 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4638/TA

betreft: [klager] datum: 20 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A. Schenk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 november 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R.A. Schenk om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de maandelijkse inhoudingen van klagers geld voor de aflossing van schulden.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ontvankelijk in zijn klacht. In strijd met het beleid van de inrichting is na zes maanden verblijf in de inrichting niet vastgesteld dat
klager geen schulden heeft en blijft de inrichting maandelijks bedragen inhouden. Klager heeft geen schulden. Het is niet aan om dat aan te tonen, maar afgezien daarvan weet klager ook niet hoe hij de inrichting medewerking zou kunnen verlenen voor dat
onderzoek. Door de onterechte inhoudingen heeft klager niet de beschikking over zijn eigen geld. Bovendien heeft klager gesteld dat geen sprake is van een schuld aan zijn ex-vrouw. In de Financiële regeling voor patiënten (bijlage 9 bij de huisregels
van de inrichting) staat dat de reservering van geld ten behoeve van schuldaflossing alleen van toepassing is op geregistreerde schulden en dat schulden aan familie en vrienden in beginsel daar niet onder vallen. De inrichting handelt in strijd met het
eigen beleid.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het onderzoek naar schulden en daarmee samenhangend de start van de zes-maandentermijn kan pas gaan lopen vanaf het moment dat klager
met het onderzoek instemt. Klager heeft geen toestemming voor dit onderzoek naar schulden verleend, waardoor de inrichting geen start met dat onderzoek kan maken. Zolang het de vraag is of er schulden zijn blijft de schuldenreservering van kracht. In
de
artikelen 6.1 t/m 6.7 van bijlage 8 (de beroepscommissie leest: 9) van de huisregels is dit algemene beleid neergelegd. Pas nadat klager toestemming voor het onderzoek geeft kan blijken of sprake is van al dan niet geregistreerde schulden.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij is in aanmerking genomen dat de inrichting niet in
strijd met haar eigen, algemeen geldende beleid handelt. In artikel 6.4 van de Financiële regeling voor patiënten (bijlage 9 van de huisregels) staat dat de maandelijkse reservering ten behoeve van schuldaflossing doorgaat wanneer de patiënt niet
meewerkt om zijn financiële situatie in kaart te brengen. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk dat klager geen toestemming heeft verleend voor onderzoek naar het bestaan van al dan niet geregistreerde schulden, waardoor de inrichting geen
overzicht van eventuele schulden bij het Bureau voor kredietregistratie en andere instanties kan opvragen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven