Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1104/GB, 20 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1104/GB

Betreft: [klager] datum: 20 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 april 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 24 april 2015 te melden in de gevangenis van de locatie Hoogvliet ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 25 maart 2015 is klager opgeroepen zich op 24 april 2015 te melden in de gevangenis van de locatie Hoogvliet voor het ondergaan van 180 dagen gevangenisstraf. Op 30 maart 2015 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 3
april
2015 ongegrond is verklaard.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft een gratieverzoek ingediend om de 417 dagen die hij in een andere strafzaak te veel in voorlopige hechtenis heeft verbleven te verrekenen met de nog te ondergane gevangenisstraf.
Klager verzoekt gelet hierop om uitstel. Na contact met de Dienst Justis heeft de selectiefunctionaris laten weten dat klagers gratieverzoek geen opschortende werking heeft. Dit is geen valide argument, aangezien aan een gratieverzoek in het huidige
tijdsgewricht in het algemeen geen opschortende werking wordt verleend. Het argument dat klager onherroepelijk is veroordeeld en de straf zo spoedig mogelijk ten uitvoer dient te worden gelegd is eveneens niet valide. Juist vanwege het feit dat er geen
wettelijke voorziening bestaat voor het verrekenen van gevangenisstraf is het niet redelijk en billijk om thans, voordat er een beslissing is genomen op het gratieverzoek, geen uitstel te verlenen. Er wordt geen rekening gehouden met artikel 5 EVRM.
Verder is het recht om de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer te leggen thans verjaard, althans verwerkt, nu deze niet aansluit op eerdere detentie en er drie maanden is gewacht. De regels omtrent het regime in de gevangenis zijn sterk veranderd,
waardoor klager thans zeer beperkte vrijheden zal hebben. In de eerdere zaak van 23 maart 2015 met kenmerk 15/825/GB heeft klager voorts duidelijk aangevoerd dat hij zijn baan zal verliezen en niet verder kan studeren, wanneer hem geen uitstel verleend
wordt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Dienst Justis heeft laten weten dat klagers gratieverzoek geen opschortende werking heeft. Het is voorts niet aan de selectiefunctionaris om te beoordelen of klagers
gratieverzoek kans van slagen heeft. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal derhalve niet worden opgeschort. Klager is immers onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf en deze straf dient zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd te
worden. De beroepscommissie heeft in voornoemde zaak al geoordeeld, onder verwijzing naar een recente uitspraak van de Hoge Raad, dat er geen wettelijke voorziening bestaat voor verrekening van de thans opgelegde gevangenisstraf met reeds in het kader
van een andere strafzaak ondergane voorlopige hechtenis. Daarbij bestaat er geen bevoegdheid voor de selectiefunctionaris om de gevangenisstraf om te zetten in een ander soort straf. De tenuitvoerlegging is voorts in overeenstemming met het beleid en
er
is geen sprake van verjaring. Er zijn aldus geen andere redenen aangevoerd die ertoe kunnen leiden klager uitstel te verlenen.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de locatie Hoogvliet is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Voorafgaande aan onderhavige beroepszaak heeft de beroepscommissie in de zaak met kenmerk 15/825/GB betreffende klager op 23 maart 2015 uitspraak gedaan, welke van belang is. In de betreffende beroepszaak was klager opgeroepen zich op 24 maart
2015 te melden. Op 20 februari 2015 heeft klager een gratieverzoek ingediend omtrent het verrekenen van de onderhavige gevangenisstraf met een andere strafzaak waarin klager 417 dagen te veel in voorarrest heeft gezeten. De beroepscommissie heeft in
voornoemde uitspraak van 23 maart 2015 bepaald dat klager 30 dagen uitstel kreeg om zich te melden, teneinde klager in de gelegenheid te stellen het gestelde omtrent de verrekening van het te veel ondergane voorarrest nader te onderbouwen en de
selectiefunctionaris om hierop te reageren.

4.4. Naar aanleiding van het bovenstaande heeft de selectiefunctionaris op 25 maart 2015 klager opgeroepen zich op 24 april 2015 te melden. Op 30 maart 2015 heeft klager een nadere onderbouwing ingediend, zoals bedoeld in voornoemde uitspraak. In de
bestreden beslissing van 3 april 2015 en het verweerschrift van 13 april 2015 stelt de selectiefunctionaris dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot nadere onderbouwing. Dit standpunt doet geen recht aan wat klager op 30 maart 2015
heeft aangevoerd. Klager had voor de nadere onderbouwing overigens de tijd tot 23 april 2015.
4.5. De beroepscommissie heeft in voornoemde uitspraak overwogen dat de Hoge Raad bij arrest van 27 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:500) heeft bepaald dat er geen wettelijke voorziening is om ‘te veel’ in voorarrest gezeten dagen te verdisconteren
met
een straf ter zake van een ander feit. Dat deze wettelijke voorziening niet bestaat, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging kan stopzetten.

4.6. In onderhavige zaak heeft de beroepscommissie kennis genomen van de door klager aangevoerde nadere onderbouwing omtrent de verrekening van het te veel ondergane voorarrest, alsmede de in onderhavige zaak aangevoerde gronden. De beroepscommissie
is vooreerst van oordeel dat de tenuitvoerlegging van straffen het uitgangspunt is. De beroepscommissie stelt vast dat klagers gratieverzoek geen opschortende werking heeft. Klagers gratieverzoek noopt aldus niet tot het stopzetten van de
tenuitvoerlegging. Voorts zijn er ondanks hetgeen klager nader heeft onderbouwd geen omstandigheden gebleken die leiden tot een uitzondering op hetgeen onder 4.5 is weergegeven. Daarbij heeft de beroepscommissie geen aanwijzingen aangetroffen voor een
schending van artikel 5 EVRM. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen de tenuitvoerlegging van klagers gevangenisstraf voort te zetten. De op de onder 3.2 genoemde gronden
gebaseerde
beslissing van de selectiefunctionaris kan gelet op het voorgaande, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd is onvoldoende zwaarwegend om
tot een ander oordeel te kunnen komen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 20 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven