Nummer : 15/1114/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 14 april 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 7 april 2015, inhoudende de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen
in het kader van verzoekers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst) voor de duur van een maand, ingaande op 7 april 2015 en eindigend op 5 mei 2015, met de bepaling dat de noodzaak van
voortduring van de maatregelen maandelijks zullen worden getoetst.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van de p.i. Vught.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
In gevallen als het onderhavige geldt het volgende. a. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen; b. De directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen; c. De directeur dient
een
eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en d. De directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk nu hieruit blijkt dat verzoeker op 7 november 2014 is veroordeeld voor een poging tot
afpersing. Uit het vonnis blijkt dat verzoeker tijdens de detentie opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Het Operationeel Overleg heeft de GVM-status “verhoogd” bekrachtigd voor een periode van zes maanden. Op 10 maart 2015 zijn verschillende
toezichtsmaatregelen opgelegd, welke op 7 april 2015 zijn verlengd. Verzoeker is, zo kan uit de mededeling van de oplegging van de bestreden beslissing worden opgemaakt, gehoord voorafgaand aan het nemen van die beslissing. Voorts wordt voldoende
aannemelijk dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing. Gelet op het vorenstaande is de bestreden beslissing van de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet onredelijk of
onbillijk.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 14 april 2015.
secretaris voorzitter