Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1036/GV, 16 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1036/GV

betreft: [klager] datum: 16 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.J. Stapel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 maart 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager en zijn vrouw hebben per 17 maart 2015 een nieuwe woning toegewezen gekregen in Aalsmeer. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om de woning bewoonbaar te maken,
waarbij dient te worden gedacht aan het aanbrengen van een nieuwe laminaatvloer en het nodige schilderwerk. Ook zal er verhuisd moeten worden. Klagers vrouw is daartoe lichamelijk en psychisch niet in staat. Verwezen wordt naar een doktersverklaring.
Gezien de gebreken van klagers vrouw en het feit dat er geen familieleden of vrienden zijn die haar kunnen helpen, kan de verhuizing buiten aanwezigheid van klager geen doorgang vinden, terwijl hij al vanaf 17 maart 2015 huur verschuldigd is. De
Staatssecretaris verwijst in de afwijzende beslissing naar klagers rijke detentieverleden en het feit dat klager eerder niet van verloven is teruggekeerd. Klager was destijds echter een heel ander persoon dan hij tegenwoordig is. Inmiddels is klager
getrouwd en gedraagt hij zich aanmerkelijk aangepaster dan tijdens zijn eerdere detenties. Hij is dan ook vast van plan om na afloop van de gevraagde strafonderbreking terug te keren naar de inrichting.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Gebleken is dat de verhuizing te wijten is aan klagers eigen gedrag. Er is sprake geweest van overlast en klager heeft geweigerd mee te werken aan
gesprekken met de politie, de corporatie en het stadsdeel. De politie geeft aan dat klager bekend is met huiselijk geweld en dat hij zijn vrouw meermaals ernstig heeft verwond. Voorts heeft klager een rijk detentieverleden en is hij meerdere malen niet
teruggekeerd van verloven. Ook heeft hij een alcoholprobleem en weigert hij mee te werken aan een plaatsing in een kliniek. In december 2014 is er bij hem op cel nog een grote hoeveelheid pillen aangetroffen. Klagers casemanager heeft klagers vrouw
geadviseerd vrijwilligers van bepaalde organisaties in te schakelen om haar te helpen bij de verhuizing, maar zij wil hier niets van weten. Hieruit volgt dat er wel mogelijkheden zijn voor hulp, maar dat de wil er niet is om daar ook gebruik van te
maken. Voorts bestaat er gelet op klagers detentieverleden, zijn alcoholproblematiek en de weigering hier iets aan te doen en het feit dat klager niet goed is omgegaan met in het verleden aan hem verleende vrijheden, geen vertrouwen in een goed verloop
van de strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er op basis van de beschikbare informatie en de opgevraagde adviezen geen vertrouwen bestaat in een goed verloop
van vrijheden.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft naar aanleiding van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf – onder meer – bericht dat het feit dat klager en zijn vrouw dienen te verhuizen aan het
gedrag van klager is te wijten. In de periode dat klagers detentie ten behoeve van bijstand aan zijn vrouw onderbroken is geweest, is van die bijstand niets gebleken. Klager is niet verschenen bij de gesprekken die zijn vrouw met de politie, corporatie
en het stadsdeel heeft moeten voeren, terwijl hem expliciet was gevraagd bij deze gesprekken aanwezig te zijn. Daarnaast blijkt sprake te zijn geweest van een tweetal meldingen op 18 mei 2014, respectievelijk 15 juni 2014 in verband met huiselijk
geweld
en twist tussen klager en zijn vrouw.
De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, omdat het verleden heeft uitgewezen dat klager voor de nodige problemen zorgt. Deze problemen bestaan onder andere uit geluidsoverlast en bedreigingen waar de buren veel hinder van
hebben. Sinds klager gedetineerd is, zijn er geen meldingen meer geweest van overlast met betrekking tot het adres.

3. De beoordeling
Klager was gedetineerd in verband met een gevangenisstraf van 184 dagen. Thans ondergaat hij een vervangende hechtenis voor de duur van 55 dagen in verband met een niet uitgevoerde taakstraf. Aansluitend dient hij eventueel een vervangende hechtenis
van
7 dagen te ondergaan op grond van de Lex Mulder. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 4 mei 2015.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof.

De beroepscommissie stelt vast dat klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het adres, omdat het verleden heeft uitgewezen dat klager voor de nodige problemen op het adres zorgt,
zoals
geluidsoverlast en bedreigingen. Voorts heef klager niet onderbouwd dat zijn vrouw geen hulp van derden kan inschakelen bij de verhuizing en het bewoonbaar maken van de woning. Daarnaast is de einddatum van klagers detentie gesteld op 4 mei 2015, zodat
klager op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld en in staat zal zijn om zijn vrouw bij de verhuizing te helpen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en b. en d. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven