Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0231/GB, 14 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/231/GB

Betreft: [klager] datum: 14 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 januari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 19 maart 2014 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Haarlem. Op 8 december 2014 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein, waar een regime van beperkte gemeenschap en een normaal
beveiligingsniveau geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet in een inrichting met meer vrijheden geplaatst. De bestreden beslissing is niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet dan wel ondeugdelijk gemotiveerd. Het kan niet
aan
klager worden tegengeworpen dat een advies van het Openbaar Ministerie (OM) ontbreekt. Het is wel degelijk mogelijk klager in een inrichting met meer vrijheden te plaatsen zonder advies van het OM. Ook mist het argument dat klager geen vaste woon- of
verblijfplaats zou hebben feitelijke grondslag, nu klager nog altijd ingeschreven staat op een woonadres in Amsterdam. Voorts houdt de bestreden beslissing in feite een degradatiebeslissing in, nu klager in de p.i. Haarlem in een ‘dubbelplusprogramma’
verbleef en in de p.i. Nieuwegein in een plusprogramma. Klager zou gelet op zijn goede gedrag, privileges, het volgen van een cursus en zijn geringe strafrestant van binnenkort minder dan achttien maanden in het kader van doeltreffende detentie en het
resocialisatiebeginsel in aanmerking moeten komen voor een regime met minder strikte beveiliging en meer ontplooiingsmogelijkheden, temeer daar niet is gebleken dat dit vanuit een veiligheidsoogpunt niet verantwoord zou zijn.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager voldoet niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Op grond van de ernst van het delict,
waarvoor klager thans in detentie verblijft, is het wenselijk dat het OM om advies wordt gevraagd in het kader van klagers detentiefasering en het verlenen van verloven. Een dergelijk advies ontbreekt vooralsnog. Ook ontbreekt een gedegen en
goedgekeurd
verlofadres, nu klager staat ingeschreven op het adres van zijn broer en zijn broer aangegeven heeft dat klager na zijn detentie niet langer welkom is. Het strafrestant van klager is meer dan 18 maanden en daarnaast is er geen reclasseringsrapport,
vanwege de stellige ontkenning van klager. Door deze ontkenning valt het recidiverisico van klager niet in te schatten, wat gelet op de ernst van het delict, waarvoor klager thans in detentie verblijft, noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor
een
b.b.i.

4. De beoordeling
4.1. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau worden geplaatst.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant van maximaal
achttien maanden hebben, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.

4.3. Blijkens het selectieadvies is er in deze sprake van een executie-indicator, op grond waarvan het OM om advies moet worden gevraagd over de verlening van vrijheden. Het ontbreken hiervan kan klager evenwel niet worden tegengeworpen.

4.4. Uit het selectieadvies van de p.i. Haarlem blijkt dat er geen inschatting van het vlucht- en maatschappelijk risico van klager gemaakt kan worden, nu er geen reclasseringsadvies tot stand heeft kunnen komen ten aanzien van klagers
recidiverisico
en het risico op onttrekken aan gestelde voorwaarden. Ook wordt uit voornoemd selectieadvies duidelijk dat klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Voor zover het beroep zich – ook – richt tegen de plaatsing in de p.i. Nieuwegein merkt
de
beroepscommissie op dat klager blijkens het selectieadvies juist een voorkeur heeft voor plaatsing in de p.i. Nieuwegein. Voorts bedroeg het strafrestant van klager ten tijde van de bestreden beslissing meer dan achttien maanden. De beroepscommissie is
derhalve van oordeel dat alleen al op grond van het bovenstaande voldoende aannemelijk is geworden dat klager niet aan de voorgeschreven voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden
gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te
kunnen komen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 14 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven