Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0534/GB, 14 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/534/GB

Betreft: [klager] datum: 14 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M. van Dam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 februari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 18 juli 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn, waar een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek afgewezen op grond van recidivegevaar, risico op letselschade, risico op onttrekken aan voorwaarden en op grond van een negatief advies van het
Openbaar Ministerie (OM) en de inrichting. Klager kan zich in deze opsomming niet vinden. In de memorie van toelichting bij artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: Regeling) staat dat bij de plaatsing
in
een b.b.i. de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator daarbij is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid buiten de
inrichting heeft genoten, alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde spelen een rol. Het
enkele feit dat klager weigert deel te nemen aan het traject bij De Waag hoeft niet tot gevolg te hebben dat hij niet in aanmerking kan komen voor plaatsing in een b.b.i. Klager heeft volledige openheid van zaken gegeven. Dat hij kort na het plegen van
het feit naar Litouwen is vertrokken, kan klager moeilijk thans nog worden tegengeworpen. Hij heeft immers zijn verantwoordelijkheid genomen en het feit bekend. Verder had hij toestemming van de reclassering om naar het buitenland af te reizen. Voorts
is klager een adolescent die er bij is gebaat om op een zo vroeg mogelijke termijn te resocialiseren, teneinde verharding te voorkomen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Door de reclassering is een re-integratieplan geschreven, waarin naar voren komt dat klagers recidiverisico, risico op onttrekken aan voorwaarden en risico op
letselschade hoog is en dat er verschillende interventies zijn geïndiceerd o.a. gericht op de persoonlijkheid van klager en behandeling gericht op gedrag, denkpatronen, vaardigheden en zijn agressieregulatie bij De Waag of soortgelijke instellingen.
Klager heeft zijn medewerking aan deze interventies in eerste instantie niet verleend, omdat hij het hoger beroep wilde afwachten. Klager heeft inmiddels aangegeven wel mee te willen werken. Er heeft een intake bij De Waag plaatsgevonden, maar het is
nog niet duidelijk of er behandeling kan plaatsvinden. Een actueel detentieplan is dan ook nog niet gereed. De geïndiceerde risico’s en klagers medewerking zijn essentieel om een afweging te kunnen maken of klager in aanmerking komt voor plaatsing in
een b.b.i. De weigerachtige opstelling van klager heeft de detentiefasering opgehouden. Niet wordt tegengesproken dat klager baat heeft bij een zo snel mogelijke resocialisatie. Klager heeft echter een belangrijk deel van het re-integratieplan
opgehouden, waardoor het onmogelijk was te werken aan zijn resocialisatie. Er zijn geen interventies gepland om het geïndiceerde risico op de drie leefgebieden te beïnvloeden. Een plaatsing in een b.b.i. is nog niet mogelijk. Hierbij is het negatieve
advies van het OM en de inrichting meegewogen. Verder blijkt uit het reclasseringsadvies dat klager geen toestemming had om naar Litouwen af te reizen, anders dan wordt aangegeven namens klager. Klager heeft zich derhalve onttrokken aan het
reclasseringstoezicht.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant van maximaal achttien maanden hebben, beschikken over een
aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.

4.2. Uit het selectie- en het reclasseringsadvies blijkt dat klager een verhoogde mate van risico vormt. Zijn recidiverisico, het risico op onttrekking aan voorwaarden en het risico op letselschade door klager worden door de reclassering als hoog
ingeschat. Aanvankelijk heeft klager zijn medewerking niet verleend aan interventies gericht op behandeling en het verminderen van zijn risico’s. Dat dit traject inmiddels wel is aangevangen, is een positieve ontwikkeling. De uitwerking van klagers
deelname valt echter vooralsnog niet uit de stukken af te leiden. Voorts neemt de beroepscommissie in aanmerking dat het OM en de inrichting negatief hebben geadviseerd met betrekking tot plaatsing van klager in een b.b.i.

4.3. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager niet voldoet aan de voorwaarde van het vormen van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico en
vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 14 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven