Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0419/SGA, 13 februari 2015, schorsing
Uitspraakdatum:13-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/419/SGA
Betreft : [klager] datum: 13 februari 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R. Pothast, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 februari 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 februari 2015 om 16.00 uur en eindigend op 16 februari 2015 om 16.00 uur, wegens – kortweg – een poging tot invoer van een handelshoeveelheid softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie van 13 februari 2015, inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift wordt aangemerkt, en van de schriftelijke inlichtingen van de
directeur van 13 februari 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde disciplinaire straffen opleggen wegens het begaan van feiten als
bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het enkele vermoeden dat een gedetineerde betrokken is bij een poging tot invoer van contrabande in de inrichting, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat bij een bezoekster voorafgaand aan het
bezoek
een (handels)hoeveelheid softdrugs werd aangetroffen is onvoldoende om te kunnen spreken van het begaan van een (disciplinair) strafbaar feit door verzoeker. Zonder nader bewijs voor verzoekers betrokkenheid, waarbij te denken valt aan een (bekennende)
verklaring van verzoeker of zijn bezoekster, is er – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende grond voor het aan verzoeker opleggen van een disciplinaire straf. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven