Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4650/GA, 31 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4650/GA

betreft: [klager] datum: 31 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 november 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen.

Alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, is de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Veenhuizen, [...] gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 5 augustus 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagcommissie is niet gemotiveerd. Derhalve is het niet mogelijk om inhoudelijk verweer te voeren. De uitspraak dient nietig te worden verklaard.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is teruggeplaatst wegens onder meer het slaan van een medegedetineerde en het wegnemen van een horloge. Het gedrag van klager wordt als ‘rood’ beoordeeld.

3. De beoordeling
In de uitspraken 14/3222/GA van 16 maart 2015 en 14/1918/GA van 10 november 2014 heeft de beroepscommissie overwogen dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje
gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het ‘Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat’ (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden
tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het besluit tot terugplaatsing naar het basisprogramma blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klager, omdat aan klager op 27 juli 2014 een disciplinaire straf is opgelegd wegens het slaan van een medegedetineerde, het wegnemen
van
een horloge en het verblijf van klager op een andere afdeling dan de zijne. De beroepscommissie overweegt dat niet is gebleken dat de directeur hier een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag en het positieve gedrag van klager. In
genoemd besluit wordt alleen het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld.
Daarnaast heeft de directeur geen rapportage van het besluitvormingsproces (bijvoorbeeld een verslag van het MDO) overgelegd. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden
waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Hierbij komt nog dat uit het degradatiebesluit niet duidelijk wordt of de directeur de door klager begane gedraging(en) heeft aangemerkt als ‘oranje gedrag’ dan wel als ‘rood gedrag’. De beroepscommissie is van oordeel dat in een degradatiebesluit
duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd. Zij gaat er dan ook vanuit dat de directeur in volgende degradatiebeslissingen duidelijk aangeeft of de degradatie het gevolg is van ‘oranje gedrag’
dan wel van ‘rood gedrag’

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden
ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 31 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven