Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4664/GB, 30 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/4664/GB

Betreft: [klager] datum: 30 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Charité, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 december 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) Scheveningen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 4 mei 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Op 18 september 2014 is hij overgeplaatst naar het PPC Scheveningen, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De grond van overplaatsing naar het PPC is bij de bestreden beslissing anders dan ten tijde van de selectiebeslissing. Waar eerder werd aangegeven dat klager meer begeleiding en medische zorg
nodig had, wordt de grond van overplaatsing nu gevest op het feit dat klager verslavingsproblemen zou hebben, alsmede psychosociale problematiek. Niet duidelijk is waaruit deze verslavingsproblemen en psychosociale problematieken zouden blijken. Klager
heeft niet de beschikking over de rapportage waar het een en ander uit zou blijken. Klager betwist dat hij zich niet thuis zou voelen in de gevangenis van de locatie Zoetermeer en dat hij overgeplaatst zou willen worden. Ook vraagt klager zich af wat
het belang is van overplaatsing naar het PPC, nu de opgelegde isd-maatregel bijna afloopt. Resumerend is klager van mening dat zowel de bestreden beslissing, als de selectiebeslissing onvoldoende gemotiveerd zijn. Er bestond geen grond om klager over
te
plaatsen naar het PPC Scheveningen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van gedragskundige informatie en advies is de selectiefunctionaris van oordeel dat een langer verblijf in het reguliere regime niet gewenst is. Na terugplaatsing vanuit de extramurale fase van de opgelegde isd-maatregel heeft klager
zich
veel teruggetrokken op zijn cel, weinig contact met medegedetineerden gehad en hij heeft aangegeven aan de psycholoog dat hij graag overgeplaatst wilde worden naar een kleinere afdeling, waar alle zorg aanwezig was. Uit de rapportage van de inrichting
blijkt dat het functioneren van klager meer begeleiding en medische zorg eist, welke niet geboden kan worden in een reguliere gevangenis. Klager heeft een verslavingsprobleem en gelet op zijn gedrag op de afdeling, last van psychosociale problematiek.
Art. 20c sub a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is derhalve van toepassing en op die gronden is klager geplaatst in het PPC. Een individueler programma, waarin het psychiatrisch beeld van betrokkene op de voorgrond
staat, past beter bij hem. Een indicatiestelling tot plaatsing in het PPC is aanwezig.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat
de
directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch
overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de overlegde stukken onvoldoende blijkt dat er bij klager sprake is van dusdanige problematiek dat een plaatsing in een PPC is geïndiceerd. Er is een indicatiestelling aanwezig, maar hierin wordt
klagers problematiek onvoldoende diepgaand weergegeven en gemotiveerd. Tevens wordt de inschatting van de benodigde zorg in de voornoemde indicatiestelling te summier geacht. Ook blijkt onvoldoende uit het selectieadvies dat klager met
verslavingsproblemen en psychosociale problematiek kampt. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat een bespreking van het psycho-medisch overleg met een duidelijke toelichting ontbreekt. Mede gelet op de betwisting door klager dat er sprake
is van psychosociale problematiek en verslavingsproblemen, zijn de door de selectiefunctionaris omtrent klager verstrekte gegevens met betrekking tot de overplaatsing naar het PPC Scheveningen te summier. Gelet op het bovenstaande dient de bestreden
beslissing derhalve wegens een gebrekkige motivering te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De
beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 30 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven