Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0279/GV, 27 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/279/GV

betreft: [klager] datum: 27 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.W. Syrier namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 januari 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het (tijdelijk) verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die klager in aanmerking doen komen voor een tweede strafonderbreking. Na zijn terugkomst na de eerste strafonderbreking in Nederland is hij niet meer
onherroepelijk wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit veroordeeld, hetgeen in de uitspraken met nummers 14/4688/GV en 14/4414/GV kennelijk als redengevend is aangemerkt voor het oordeel dat er geen sprake was van een uitzonderlijke
omstandigheid om de veroordeelde een tweede strafonderbreking te verlenen. Anders dan in de zaken met nummers 14/2573/GV en 14/4015/GV is door de inrichting wel positief geadviseerd ter zake van het tweede verzoek om strafonderbreking. De
selectiefunctionaris gaat hieraan voorbij en baseert zich kennelijk op een eerder negatief advies van 13 september 2014 dat met het uitbrengen van het advies van 15 oktober 2014 zijn actualiteit heeft verloren. Klager erkent dat hij door terug te komen
in Nederland na een strafonderbreking in 2013 zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Destijds ging het om een strafrestant van ongeveer vier weken. Reden voor de terugkomst was de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder die op dat moment
niemand anders had die haar kon verzorgen. Klager wenst zijn strafonderbreking te gebruiken om zich samen met zijn partner te vestigen in Montenegro en daar een nieuw bestaan op te bouwen. Indien wordt getwijfeld aan klagers bedoelingen wijst hij erop
dat hem nog een fors strafrestant boven het hoofd hangt dat als een stevige stok fungeert om hem ervan te weerhouden terug naar Nederland te komen. Een aanbeveling van de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt overgelegd. Verzocht wordt
om klager in de gelegenheid te stellen om beroep mondeling toe te lichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aan klager is eerder in september 2013 strafonderbreking verleend op grond van artikel 40a van de Regeling. Omdat hij hierna terugkeerde naar Nederland is het onderhavige verzoek om strafonderbreking afgewezen. Tegen een afwijzing van een eerder
verzoek
heeft klager eveneens beroep aangetekend. Dit beroep met nummer 14/3568/GV is door de beroepscommissie op 14 november 2014 ongegrond verklaard. In dit beroep werden dezelfde argumenten gebruikt als die nu worden aangevoerd. Klager heeft aangetoond zich
niet aan de voorwaarden te houden die aan strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling zijn verbonden. Ook keerde hij eerder na een uitzetting retour.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft positief geadviseerd ter zake van de strafonderbreking ‘mede door het feit dat hij samen met zijn vrouw wordt uitgezet’.
De officier van justitie en de politie hebben zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek, wegens diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee maanden te ondergaan en (eventueel) een subsidiaire hechtenis van 59 dagen te ondergaan wegens twee
schadevergoedingsmaatregelen.
De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 30 oktober 2015.

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde
vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend. Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Klager is eerder, in september 2013, strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling verleend en desondanks is hij weer teruggekeerd naar Nederland. Een tweede verzoek om strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling is op 18 september 2014 door de
Staatssecretaris afgewezen. Klagers beroep met nummer 14/3568/GV dat hij tegen de afwijzende beslissing heeft ingesteld, is op 14 november 2014 door de beroepscommissie ongegrond verklaard.
Het onderhavige beroep betreft klagers derde verzoek om strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling dat op 26 januari 2015 is afgewezen.
Voorts is klager op 6 januari 2014, niet in het kader van strafonderbreking, uitgezet uit Nederland en is hij wederom naar Nederland teruggekeerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat, indien een vreemdeling die strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd terugkeert naar Nederland, deze
vreemdeling in beginsel niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou immers het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken. Naar het oordeel van de beroepscommissie
zouden slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden een hernieuwde strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling kunnen rechtvaardigen. Namens klager is aangevoerd dat hij in verband met de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder terug
moest naar Nederland omdat zijn moeder op dat moment niemand anders had om voor haar te zorgen. Deze stelling is niet onderbouwd en de beroepscommissie acht, daargelaten of het argument als een zeer uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt,
dit niet aannemelijk geworden. Dat klager zich dit keer wel aan de voorwaarde om niet terug te keren naar Nederland zal houden is evenmin aannemelijk geworden nu klager na een reguliere uitzetting in 2014 is teruggekeerd naar Nederland.

Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven