nummer: 14/3515/GA
betreft: [klager] datum: 18 maart 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kok, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almere,
[...], en de [...], juridisch medewerker bij de p.i. Almere. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de afdeling juridische zaken van de p.i. Almere.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 10 juli 2014 tot oplegging van een aantal toezichtmaatregelen in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) met het profiel ‘hoog’,
b. de plaatsing van klager in het basisprogramma.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op basis van één melding bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) is klager op de GVM-lijst geplaatst, overgeplaatst naar de p.i. Almere en in
het basisprogramma geplaatst. Die melding is anoniem en zeer generiek. Een dergelijke melding kan door iedereen, zoals medegedetineerden of p.i.w.-ers, worden ingediend. Op zulke onduidelijke informatie kunnen de ingrijpende toezichtmaatregelen alsmede
de plaatsing in het basisprogramma niet worden gegrondvest. Hierbij komt nog dat klager, blijkens zijn penitentiair dossier, geen enkele noemenswaardige disciplinaire problemen kent. Hij is nooit gesanctioneerd vanwege het bedreigen van personeel. Tot
op de dag van zijn overplaatsing vertoonde klager (in de p.i. Nieuwegein) ‘groen gedrag’ en verbleef hij in het plusprogramma. De beslissingen zijn disproportioneel en schieten ernstig tekort in hun motivering.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Naar aanleiding van de melding bij het TCI is klager overgeplaatst en op de GVM-lijst geplaatst. In die melding staat dat klager (een)
medewerker(s) bedreigt en dat hij mogelijk ook (een) medewerker(s) buiten de inrichting laat lastig vallen. Op basis van deze informatie alsmede de informatie van het Operationeel Overleg is besloten tot oplegging van de toezichtmaatregelen. De
directeur heeft maandelijks afgewogen of verlenging van die maatregelen noodzakelijk was. Tevens is beslist, in aanmerking genomen de gedragingen waarvan klager werd verdacht, om klager in het basisprogramma te plaatsen. De directeur is er hierbij
vanuit gegaan dat die melding op feiten is gebaseerd en heeft geen reden gezien nadere informatie over klager op te vragen bij de p.i. Nieuwegein. Bedreiging van personeel is volgens het DBT reden voor plaatsing in het basisprogramma. Ook in de p.i.
Nieuwegein zou klager zijn teruggeplaatst naar het basisprogramma.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak slechts een oordeel wordt gegeven over de oplegging van de toezichtmaatregelen en de voortduring daarvan
gedurende één maand. Immers, de directeur beslist maandelijks over de noodzaak van voortduring van de toezichtmaatregelen. Tegen de maandelijkse beslissingen om de toezichtmaatregelen te laten voortduren kan klager beklag bij de beklagcommissie
indienen.
De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen.
Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken.
In het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 26 juni 2014 staat dat het TCI de navolgende informatie heeft ontvangen. “[Klager] uit duidelijke bedreigingen naar één of meer PI medewerkers binnen de PI in Nieuwegein. Niet
uitgesloten is dat hij (een) PI medewerker(s) door derden in hun privé omgeving laat ‘lastig vallen’ door gewelddadige jongens.” Naar aanleiding van deze melding is klager op 27 juni 2014 overgeplaatst naar de p.i. Almere en is hij (met het profiel
‘hoog’ en op grond van de indicatie ‘voortgezet crimineel handelen in detentie’) op de GVM-lijst geplaatst. Bij beslissing van 10 juli 2014 zijn aan klager de bestreden toezichtmaatregelen opgelegd.
De directeur kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid tot oplegging van de toezichtmaatregelen beslissen, gelet op het geringe tijdsverloop tussen het moment van opstellen van het GRIP-rapport en het moment van beslissen door de
directeur en mede gezien de inhoud van de in het rapport weergegeven melding – en dan met name het gedeelte over het mogelijk laten lastig vallen van personeel buiten de inrichting. De beroepscommissie neemt tevens in aanmerking het feit dat klager ten
tijde van de bestreden beslissing pas korte tijd in de p.i. Almere verbleef, waardoor nog een onvoldoende beeld van zijn gedrag bestond.
De opgelegde maatregelen hebben met name tot doel het monitoren van klagers contacten en passen, qua aard, bij het doel waarvoor ze zijn opgelegd. Gelet op het vorenstaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager in de p.i. Nieuwegein tot aan het moment van zijn overplaatsing op 27 juni 2014 heeft verbleven in het
plusprogramma. Uit klagers schriftelijke toelichting van 25 juli 2014, waarvan de inhoud niet door de directeur is weersproken, blijkt dat in de p.i. Almere in de periode van 27 juni 2014 tot 9 juli 2014 onduidelijk was of klager in het basis- of
plusprogramma diende te verblijven, dat hij in die periode de ene keer meedeed met het basisprogramma en de andere keer met het plusprogramma en dat op 9 juli 2014 definitief is besloten tot plaatsing in het basisprogramma. Gelet hierop acht de
beroepscommissie aannemelijk dat de directeur – anders dan is voorgeschreven in artikel 56 van de Pbw – klager onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn rechten en plichten. Daarnaast oordeelt de beroepscommissie dat de beslissing van 9 juli 2014 tot
plaatsing van klager in het basisprogramma in feite een degradatie inhield, nu klager in de p.i. Nieuwegein tot aan zijn overplaatsing (en ook gedurende een aantal dagen in de p.i. Almere) in het plusprogramma heeft verbleven. Een dergelijke beslissing
dient, vanwege de ingrijpende gevolgen hiervan voor de gedetineerde maar ook vanwege de toetsbaarheid door de beklag- en beroepscommissie achteraf, naar het oordeel van de beroepscommissie schriftelijk te worden vastgelegd. Niet gebleken is dat dit is
gebeurd, nu een afschrift van deze beslissing niet is overgelegd. Voorts heeft de directeur geen verslaglegging van het besluitvormingsproces (zoals een verslag van het MDO) overgelegd. Daardoor is voor de beroepscommissie niet toetsbaar of een (en zo
ja welke) belangenafweging – waarbij het negatieve gedrag van klager en zijn structurele, positieve gedrag tegen elkaar zijn afgewogen – aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegen. Evenmin is gebleken of klagers gedrag, op basis waarvan
hij
is teruggeplaatst, door de directeur is aangemerkt als ‘oranje gedrag’ of als ‘rood gedrag’.
Ter zitting heeft de directeur verklaard dat klager naar aanleiding van het GRIP-rapport is gedegradeerd. De directeur heeft evenwel geen informatie (zoals rapportage uit de p.i. Nieuwegein) overgelegd waaruit blijkt dat klager daadwerkelijk personeel
in de p.i. Nieuwegein heeft bedreigd. Voorts staat niet vast – er was slechts sprake van een vermoeden – dat klager personeel in privé-omgeving heeft laten lastig vallen. De beroepscommissie acht begrijpelijk dat de directeur dit vermoeden nader heeft
willen onderzoeken en dat hij daartoe toezichtmaatregelen heeft opgelegd, maar is van oordeel dat dit enkele vermoeden een degradatie niet kan rechtvaardigen. Aldus is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid neemt
voor zijn re-integratie.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan
gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan
worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 18 maart 2015
secretaris voorzitter