Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4532/SGA, 10 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:10-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4532/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 10 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 17 november 2014, inhoudende de plaatsing van verzoeker in het
basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 december 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 9 en 10 december 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden beslist de directeur van de inrichting
waar de gedetineerde verblijft over promotie en degradatie van gedetineerden in de inrichting. Bij die beslissing dient de directeur acht te slaan op het gedrag van de gedetineerde in de periode voorafgaand aan de laatste toetsing omtrent en/of
beslissing omtrent promotie en degradatie. De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 10 november 2014 met kenmerk 14/1918/SGA, overwogen dat het enkele feit dat een gedetineerde een strafwaardig feit onvoldoende is om over te gaan tot
degradatie maar dat de directeur daarbij ook het gedrag van de gedetineerde in de daaraan voorafgaande periode moet meewegen en daar ook blijk van moet geven.
Daarbij is tevens van belang in welk programma de betreffende gedetineerde verbleef voorafgaand aan zijn binnenkomst in de inrichting. De directeur heeft in zijn reactie aan de voorzitter vermeld dat van de inrichting van herkomst, de locatie
Hoogvliet,
geen degradatiebeslissing bij de inrichting is ontvangen en dat de directeur daarom is afgegaan op het selectieadvies van de locatie Hoogvliet. In dat advies wordt geadviseerd verzoeker te plaatsen in het basisprogramma, gelet op de hem op 3 november
2014 opgelegde disciplinaire straf. Gelet daarop acht de voorzitter aannemelijk verzoeker tot het moment van overplaatsing was geplaatst in een plusprogramma.

Nu in het selectieadvies, waarop de directeur zijn beslissing om verzoeker te plaatsen in het basisprogramma, heeft gebaseerd geen andere feiten of omstandigheden zijn vermeld die kunnen wijzen op door verzoeker vertoond ‘rood’ gedrag heeft de
directeur
– naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een onvoldoende belangenafweging gemaakt bij zijn beslissing tot degradatie van verzoeker. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven