Nummer : 15/852/SJA
Betreft : [verzoeker] datum: 20 maart 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen(Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E.A. Blok,
namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 71, eerste lid, Bjj, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 maart 2015, inhoudende:
a) opschorting van verlof,
b) plaatsing in opvang van 16 maart 2015, 11.30 uur tot en met 18 maart 2015, 11.30 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 maart 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van voormelde inrichting van 18 en 19 maart 2015.
1. De beoordeling
a) De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot opschorting van verlof tot nader order zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die
beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De enkele omstandigheid dat de directeur de beslissing tot opschorting van het verlof in strijd met artikel 62, eerste lid, Bjj slechts mondeling en niet tevens schriftelijk aan verzoeker heeft meegedeeld rechtvaardigt op zich geen schorsing.
Verzoeker heeft gesteld dat onjuist is dat hij een jeugdige zou hebben geholpen zich aan begeleid verlof te onttrekken en dat hij de desbetreffende dag wel op zijn werk was. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de werkgever en
verzoekers moeder bevestigen dat verzoeker die dag op zijn werk was, maar zijn er naar aanleiding van de verhalen van alle betrokkenen nog steeds vragen die verder onderzocht moeten worden. De directeur heeft bericht dat vanwege het belang van
verzoeker
bij werk als goede dagbesteding, ook met het oog op een STP, vaart met het onderzoek wordt gemaakt.
Gelet op de huidige stand van het onderzoek wordt er van uitgegaan dat dit niet lang meer behoeft te duren en dat het onderzoek binnen een termijn van twee weken afgerond zou kunnen zijn. Daarom bestaat aanleiding om de opschorting van het verlof niet
met onmiddellijke ingang, maar met ingang van 27 maart 2015 tot het tijdstip van de mondelinge behandeling van de klacht op te schorten. In het geval het onderzoek zodanige resultaten oplevert dat deze opnieuw opschorting of intrekking van het verlof
rechtvaardigt, staat het de directeur vrij een dergelijke beslissing te nemen.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
b) Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde plaatsing in opvang op 18 maart 2015 om 11.30 uur is beëindigd. Nu deze beslissing niet meer ten uitvoer wordt gelegd, kan het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde
resultaat leiden.
Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij toewijzing van dit verzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter schorst de beslissing tot opschorting van het verlof met ingang van 27 maart tot aan het tijdstip van de mondelinge behandeling van de klacht en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.C. Koens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 maart 2015.
secretaris voorzitter