Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0727/SGA, 11 maart 2015, schorsing
Uitspraakdatum:11-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/727/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 maart 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen
opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 9 maart 2015 om 11:45 uur en eindigend op 12 maart 2015 om 11:45 uur, wegens het voor de eerste keer in de laatste drie maanden positief scoren op het gebruik van softdrugs bij een
urinecontrole.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 9 maart 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 maart 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Artikel 50, tweede lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur zo spoedig mogelijk beslist over het opleggen van een disciplinaire straf nadat hem verslag is gedaan. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijke verslag van 4 maart
2015
en de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing van 9 maart 2015, komt naar voren dat het verslag niet eerder dan op 9 maart 2015 is afgehandeld. Er zijn, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, geen feiten of omstandigheden
aannemelijk
geworden die dit tijdsverloop kunnen rechtvaardigen.
Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu de bestreden beslissing is genomen in strijd met de wet.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 11 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven