Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4675/GB, 19 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/4675/GB

Betreft: [klager] datum: 19 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 december 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 24 juni 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein. Sinds 19 januari 2015 verblijft klager tijdelijk in het Pieter Baan Centrum.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het selectieadvies staat vol met onjuistheden. Zo klopt de inhoud onder het kopje detentiehistorie, samenvatting, vrijhedenbeleid en lichamelijke en geestelijke gesteldheid niet. Bovendien is klager niet akkoord met het selectieadvies. Klager wil in
het
bijzijn van zijn raadsman gehoord worden ter zitting. Klager heeft sinds enkele jaren een stoma en katheter. Deze behoren niet tot de huisartsengeneeskunde. De ervaring is dat de zorg in een PPC beter is dan in de p.i. Nieuwegein. Ook heeft de huisarts
meegedeeld dat overplaatsing naar een PPC een juiste oplossing is. De psycholoog of psychiater van de p.i. Nieuwegein hebben nimmer overleg gehad met klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen omdat klagers verzoek niet wordt ondersteund door een indicatiestelling van een psycholoog van de inrichting. Dat klager nog niet met een psycholoog heeft gesproken, maakt dat hij dus ook niet geïndiceerd is voor een PPC. Het
feit dat klager eerder op een individuele begeleidingsafdeling (IBA) heeft verbleven, vormt geen grond om hem nu op een soortgelijke afdeling te plaatsen. Het feit dat er onjuistheden in het selectieadvies staan, is niet van belang geweest bij het
nemen
van de afwijzende beslissing.

4. De beoordeling
4.1. Namens klager is aangegeven het beroep mondeling te willen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna: de Regeling) komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een
psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is
geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

4.3. De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de toelichting bij artikel 20c van de Regeling is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de
gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.4. Uit het selectieadvies van de p.i. Nieuwegein van 10 december 2014 blijkt dat klagers verzoek is besproken in het psycho-medisch overleg (p.m.o.) en dat het p.m.o. geen reden heeft klager aan te melden bij een PPC. Klager, die geplaatst is op
de extra zorgvoorzieningsafdeling (EZV) wordt wekelijks door een vaste verpleegkundige gesproken en wekelijks besproken in het p.m.o. Voorts blijkt dat klager goed functioneert op de EZV en het multidisciplinair overleg (m.d.o.) was niet eerder
gebleken
dat klager zich niet kon vinden in zijn verblijf op de EZV. Het wordt niet noodzakelijk geacht klager over te plaatsen naar een andere inrichting.

4.5. De beroepscommissie oordeelt dat uit informatie van het p.m.o. en m.d.o. niet de noodzaak blijkt om klager in een PPC te plaatsen zoals beschreven in 4.2. De beroepscommissie komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de afwijzende
beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven