Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0066/GM, 17 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/66/GM

betreft: [klager] datum: 17 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 december 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2015, gehouden in de p.i. Vught, is klagers raadsman, mr. W.K. Cheng, gehoord.
Klager is niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman heeft ter zitting verklaard dat de behandeling van het beroep toch kan plaatsvinden.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 november 2014, betreft het ‘ziek tijdens arbeid’ (ZTA) verklaren van klager, terwijl dit geen term is in die in de huisregels voorkomt en de omstandigheid dat de
inrichtingsarts aangepast werk adviseert, maar de arbeid dit niet kan of wil leveren.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is het er niet mee eens dat hij ZTA is verklaard. Hij had arbeidsongeschikt verklaard dienen te worden. De term ‘ZTA’ komt niet voor in de Pbw of in de huisregels. Omdat
klager ZTA is verklaard werd hij, anders dan arbeidsongeschikte gedetineerden, ingesloten tijdens de arbeidsuren. Hij is hierdoor benadeeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de schorsingsvoorzitter van 14 november 2012, nr. 12/3526/SGA en van de
beroepscommissie van 12 april 2013, nr. 13/413/GA. Klager heeft verzocht om aangepast werk, maar dat kon niet worden geleverd. Hij wilde graag in de keuken werken of als reiniger. Op de arbeidszaal moest hij zittend werk doen, maar dat was te belastend
voor zijn schouder. Hij heeft nog steeds klachten. Hij is niet geschikt voor het soort werk dat in de inrichting wordt aangeboden. Hij is dus feitelijk arbeidsongeschikt. Inmiddels is klager al maanden ZTA. Zijn klachten zijn in detentie ontstaan nadat
hij door een personeelslid met zijn schouder tegen de grond was gewerkt en zijn hand in het glas terecht is gekomen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een penitentiaire inrichting niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden.

Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat klager lichamelijke beperkingen heeft, waarbij bij het aanbieden van arbeid door de inrichting rekening dient te worden gehouden. Uit het medisch dossier volgt dat de inrichtingsarts klager
geschikt heeft geacht om te werken. Klager kan afwisselend werk verrichten waarbij zijn lichaamshouding kan afwisselen. Gebleken is echter dat dergelijk werk (op dat moment) in de inrichting niet kon worden aangeboden. Klager is daarom ‘ZTA’ verklaard.
De beroepscommissie is van oordeel dat in het geval aangepast werk wordt voorgeschreven, de inrichtingsarts zich er tevens van dient te vergewissen dat in de inrichting de mogelijkheid bestaat om dergelijk aangepast werk te verrichten. Niet gebleken is
dat de inrichtingsarts dit heeft nagegaan. Hoewel de beroepscommissie begrip heeft voor de inspanning van de inrichtingsarts om een voor klager zo gunstig mogelijke oplossing te vinden door hem ZTA te verklaren, stelt zij vast dat hiervoor geen basis
bestaat in wet- of regelgeving. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts dan ook dient te worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde
norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Zij acht geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 17 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven