Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4856/GA, 11 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4856/GA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Calis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de mondelinge uitspraak van 23 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den Ijssel

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2015, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.E. Calis.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet tijdig terugplaatsen van klager naar het plusprogramma;
b. onvoldoende uren recreatie en activiteiten gedurende het basisprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 16 mei 2014 teruggeplaatst vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma. Deze maatregel is opgelegd voor een periode van zes
weken. Derhalve had klager eind juni 2014 weer teruggeplaatst moeten worden naar het plusprogramma. Dit is echter niet gebeurd. De directeur van de inrichting heeft voor de beklagrechter gesteld dat eind juni 2014 een MDO over klager heeft
plaatsgevonden en dat zijn gedrag nog oranje was en derhalve onvoldoende om de promoveren. Klager heeft hiervan geen stukken gekregen. Klager betwist deze informatie derhalve. Klager is niet geïnformeerd over het MDO. Klager heeft in die periode de
casemanager niet gesproken. Hij is uiteindelijk pas op 15 augustus 2014 gepromoveerd naar het plusprogramma. Klager heeft nog getracht een en ander uit te zoeken met zijn afdelingsmentor. Dit is ondanks vele pogingen van klager niet gelukt. Verder
meent
klager dat hij in de periode dat hij in het basisprogramma verbleef te veel uren op cel heeft verbleven. Met name klagers recht op zes uur per week recreatie is geschonden. De terugplaatsing van klager naar het basisprogramma heeft gevolgen gehad. Hij
zou begin juni 2014 starten met zijn fasering. Klager is medegedeeld dat dit pas op zijn vroegst in april 2015 aan de orde zou zijn. Hij loopt hierdoor een jaar vertraging op.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nadat klager op 16 mei 2014 is gedegradeerd naar het basisprogramma, is klager op 19 juni 2014 opnieuw besproken in het MDO. De casemanager heeft
klager oranje gekleurd, omdat hij onvoldoende gemotiveerd was om aan zijn reïntegratietraject mee te werken. Aan klager is op 28 mei 2014 een disciplinaire straf opgelegd vanwege contrabande op zijn cel. Hierop is besloten zijn verblijf in het
basisprogramma te continueren. Als norm voor het plusprogramma geldt namelijk dat op alle onderdelen van het beschreven gewenste gedrag sprake moet zijn van ‘groen’ gedrag. Zolang klager ongewenst gedrag laat zien, zal hij niet promoveren naar het
plusprogramma. Klager is op 14 augustus 2014 gepromoveerd naar het plusprogramma. Klager heeft ook daarna ongewenst gedrag vertoond. Hij heeft meerdere rapporten gekregen voor positieve urinecontroles en het bezit van contrabanden.
Met ingang van 1 maart 2014 heeft de p.i. Krimpen aan den Ijssel een regime van beperkte gemeenschap. In een dergelijk regime worden tussen de 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden. In het basisprogramma worden 42,5 uren aan
activiteiten geboden. Dit betreft geen door of namens de directeur genomen beslissing, maar is een voor alle gedetineerden geldende regel welke niet in strijd is met een hogere regelgeving.

3. De beoordeling
Van de beklagrechter is ondanks verzoeken daartoe geen uitgewerkte uitspraak van de mondelinge beslissing ontvangen als bedoeld in artikel 67, zesde lid van de Pbw. Derhalve zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het
beklag opnieuw en in zijn totale omvang beoordelen.

A.
De beroepscommissie stelt vast dat klager per 16 mei 2014 is gedegradeerd naar het basisprogramma. In haar uitspraak van 22 januari 2015 met nummer 14/3623/GA heeft de beroepscommissie het door klager tegen de degradatiebeslissing ingediende beklag
gegrond verklaard, omdat – kort gezegd – in de bestreden beslissing niet kenbaar is dat het structurele gedrag van klager is meegewogen in de degradatiebeslissing.

Op grond van artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag positief scoort gedurende een periode van zes weken.
Uit de nota van toelichting bij dit artikel komt naar voren dat het MDO de directeur adviseert omtrent beslissingen tot promotie en degradatie. In het MDO wordt de motivatie en de inzet van elke gedetineerde besproken. In beginsel moet een gedetineerde
op alle onderdelen van goed gedrag (groen) gedurende zes weken positief scoren (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617, p. 12 t/m 14). Door de directeur is een verslag van het MDO van 19 juni 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat door de casemanager klagers
gedrag als oranje is bestempeld. Een verdere toelichting en onderbouwing ontbreekt. Weliswaar wordt door de directeur in zijn verweerschrift van 2 februari 2015 verwezen naar een op 28 mei 2014 aan klager opgelegde disciplinaire straf. Maar uit het
MDO-verslag blijkt echter niet of het hieraan ten grondslag liggende feitelijke gedrag van klager de aanleiding vormde om klager niet te promoveren. De overige door de directeur genoemde incidenten dateren vanaf eind oktober 2014 en derhalve van na het
MDO van 19 juni 2014. Deze incidenten kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan de op 19 juni 2014 genomen beslissing klager niet te promoveren. Door klager is tevens onbestreden gesteld dat hij gedurende deze periode niet heeft gesproken met de
casemanager en niet op de hoogte was dat het MDO op 19 juni 2014 zou plaatsvinden. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing die in het MDO wordt genomen hierna aan de gedetineerde moet worden meegedeeld. Een gedetineerde moet in staat
worden
gesteld in zijn gedrag met de uitkomsten van dit overleg rekening te houden en dit eventueel aan te passen. Nu dit niet is gebeurd is de beroepscommissie van oordeel dat het beklag gegrond moet worden verklaard. Klager is bij beslissing van 14 augustus
2014 gepromoveerd. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Voor de berekening van de tegemoetkoming gaat de beroepscommissie uit van de periode vanaf de datum van het MDO op 19 juni 2014 tot de
beslissing tot promotie op 14 augustus 2014 en stelt deze vast op € 40,=.

B.
Klager klaagt dat hij onvoldoende uren recreatie en activiteiten in het basisprogramma krijgt aangeboden. Klager heeft zijn klacht onvoldoende concreet toegelicht. Bovendien is niet gebleken dat de minimumnormen in artikel 49, tweede lid, van de Pbw
(tenminste zes uren recreatieve activiteiten per week) en artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (tussen 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek) zijn geschonden. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag te
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag wat betreft onderdeel a gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.
Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel b van het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en mr. M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven