nummer: 14/4797/GV
betreft: [klager] datum: 9 maart 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 december 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent betrokken te zijn geweest bij de vermeende poging tot ontvluchting. Hij stond te telefoneren in de gang toen hij zag dat drie bewaarders naar de huiskamer renden.
Eén van deze drie bewaarders had het vermoeden dat klager op de uitkijk stond. Klager deed echter niets anders dan telefoneren. Toen klager de bewaarders zag heeft hij aan een aantal andere medegedetineerden verteld dat er blijkbaar iets gaande was in
de keuken. Er is geen enkel onderzoek verricht naar het vermoeden van de medewerker over klagers betrokkenheid bij het incident. Daarnaast is het de vraag of de medegedetineerden wel een ontvluchtingspoging hebben uitgevoerd. Een raam forceren kan ook
andere doeleinden hebben, zoals het binnensmokkelen van contrabande. Al met al hangt de zaak omtrent de ontvluchtingspoging aan een zijden draadje. Klager verwijst naar het door hem ingediende beklag. Indien de beroepscommissie van mening is dat klager
wel behulpzaam is geweest bij een ontvluchtingspoging, dan is klager van mening dat dit thans onvoldoende zwaarwegend is voor afwijzing van zijn verlofaanvraag. Het risico dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken is minimaal. De
Staatssecretaris
dient het structurele gedrag van klager mee te wegen. Klager is sinds september 2012 gedetineerd. Hij bevindt zich thans in de laatste fase van zijn detentie. De einddatum van zijn detentie (mei 2015) nadert en hij wil werken aan zijn re-integratie en
resocialisatie. Klager vindt dat zijn belang bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang. Te meer nu hij heeft aangegeven dat hij graag in positieve zin iets wil
betekenen voor de maatschappij en de reclassering de kans dat hij zich zal houden aan voorwaarden positief inschat. Klager heeft een groot belang bij toewijzing van zijn verlofaanvraag nu zijn casemanager het kansloos vindt een verzoek om
detentiefasering in te dienen wegens de afwijzing van de verlofaanvraag. Voorts heeft ook de maatschappij er uiteindelijk belang bij dat een gedetineerde goed voorbereid terugkeert in de samenleving. Over klagers gedrag binnen de inrichting wordt zeer
positief gerapporteerd. Zijn gedrag is als “groen” aangemerkt. Tot slot heeft de Staatssecretaris aangegeven dat gedragsinterventies en een verdiepingsonderzoek ontbreken. Klager is aangemeld voor een Cova-training en heeft van de acht trainingen
slechts twee trainingen gemist, omdat hij in het ziekenhuis lag. Klager staat op de wachtlijst om de twee gemiste trainingen alsnog in te halen. Daarnaast is het tevens mogelijk om na detentie, tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel
tijdens een verblijf in een beperkt beveiligde inrichting, een Cova-training te volgen. Tot slot is van belang dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben aangegeven geen bezwaar te hebben.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft zich eerder na ommekomst van een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gemeld. Daarnaast is klager in de locatie Zuyder Bos betrokken
geweest bij een gemeenschappelijke ontvluchtingspoging. De raadsman schetst hieromtrent een ander beeld dan hetgeen het advies vrijheden hierover vermeldt. Terwijl andere gedetineerden bezig waren om met verschillende voorwerpen het raam uit het kozijn
te halen, stond klager op de uitkijk. Dit was duidelijk, omdat het opviel dat hij zich bij de huiskamer verdacht ophield en bij de komst van het personeel de anderen waarschuwde. Uit de rapportage blijkt dat klager stond te telefoneren. Klager is naar
aanleiding van het incident overgeplaatst naar Zutphen. Tegen deze selectiebeslissing heeft hij geen bezwaar ingediend. Ook heeft de politie een negatief advies afgegeven voor het verlofadres in verband met de vrees voor herhaling. De einddatum van
klagers detentie is niet in mei 2015, maar op 29 juni 2015. Er zijn in die zin nog mogelijkheden voor klager om in de nabije toekomst verlof aan te vragen en te genieten. Er bestaat onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof vanwege het
thans nog ontbreken van gedragsinterventies en een verdiepingsonderzoek. Gelet op al deze omstandigheden heeft de Staatssecretaris besloten de verlofaanvraag op basis van artikel 4, aanhef en onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
af te wijzen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gezien het feit dat klager betrokken lijkt te zijn geweest bij een poging tot ontvluchting en hij daarnaast behoefte heeft aan
begeleiding en ondersteuning, hetgeen niet geboden kan worden gedurende een onbegeleid verlof.
Het OM heeft aangegeven geen bezwaar te hebben.
De politie heeft aangegeven dat ten aanzien van het verlofadres geen bijzonderheden zijn te melden. Gezien het verleden acht de politie vrees voor herhaling aanwezig en adviseert negatief.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend dient hij in totaal 36 dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex
Mulder te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 29 juni 2015.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en
veiligheid in de samenleving. Nu de einddatum van klagers detentie nadert, dient het belang van klager bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder te wegen.
Uit het advies vrijheden van de p.i. Dordrecht van 16 december 2014 volgt dat de reclassering de Cova-training en een begeleid wonen traject geïndiceerd acht, maar dat klager, omdat hij niet wil meewerken aan een psychologisch onderzoek, niet langer in
aanmerking komt voor het begeleid wonen traject. Hoewel de beroepscommissie het wenselijk acht dat klager deelneemt aan interventies om het recidiverisico te verminderen, kan de omstandigheid dat interventies (nog) niet zijn uitgevoerd, niet aan
verlofverlening in de weg staan. Bovendien heeft klager aangevoerd inmiddels de Cova-training (deels) te hebben gevolgd. Ten aanzien van de poging tot ontvluchting in de locatie Zuyder Bos overweegt de beroepscommissie dat aan klager naar aanleiding
van
het voorval op 21 april 2014 weliswaar een ordemaatregel is opgelegd, maar dat hij naar aanleiding van het incident niet ook disciplinair is gestraft. Uit het advies vrijheden blijkt voorts dat de reclassering de kans dat klager zich aan voorwaarden
zal
houden, positief inschat en dat klager in de inrichting gemaakte afspraken goed nakomt. Ook blijkt daaruit niet dat - zoals de Staatssecretaris stelt - de politie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het verlofadres. De politie heeft negatief
geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag wegens de vrees voor herhaling, maar heeft voor wat betreft het verlofadres aangegeven dat geen bijzonderheden zijn te melden. Nu de einddatum van klagers detentie nadert, is de beroepscommissie van oordeel
dat klagers belang bij een verlof zwaarder dient te wegen. De beslissing tot afwijzing van de verlofaanvraag dient dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. De beroepscommissie zal
het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen om binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen. Zij ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 maart 2015
secretaris voorzitter