Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4781/GA, 6 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4781/GA

betreft: [klager] datum: 6 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.H.J. van Rhijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J. Zevenboom, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie –:
a. de positieve uitslag van een urinecontrole van 10 juli 2014 op het gebruik van softdrugs; en
b. de beperking van het eerstvolgende algemeen verlof tot 30 uren in verband met de hiervoor onder a vermelde uitslag van de urinecontrole.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat niet kan worden uitgegaan van de uitslag van de urinecontrole. Hij persisteert bij zijn stelling dat hij toen geen drugs had gebruikt. Klager is verder van mening dat zijn belangen onevenredig zwaar zijn geschaad, door hem te
laten kiezen tussen het uitstellen van het verlof dan wel het inleveren van verloftijd. Dat was voor hem geen reële keuzemogelijkheid omdat hij belangrijke afspraken had gemaakt, zodat het verlof doorgang moest vinden. Klager heeft daarom niet volledig
van alle mogelijkheden gebruik kunnen maken om de juistheid van de urinecontrole aan te vechten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft op 10 juli 2014 een urinecontrole ondergaan waarvan de uitslag positief was. Klager heeft een herhalingsonderzoek gevraagd en de uitspraak daarvan was op 17 juli 2014 bekend en eveneens positief. Klager heeft naar aanleiding van de uitslag
van het herhalingsonderzoek géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een bevestigingsonderzoek. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van het onderzoek van klagers urine zijn niet naar voren
gebracht of aannemelijk geworden. Gelet daarop is de beslissing van de directeur om aan klager (na ommekomst van een hem verleend algemeen verlof) een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op te
leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag zal daarom, met bevestiging in zoverre van de uitspraak van de beklagrechter, ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b:
Kort na de urinecontrole van 10 juli 2014 stond voor klager een verlof ingepland. De uitslag van die urinecontrole was positief en klager heeft vervolgens een herhalingsonderzoek aangevraagd. Omdat klager afspraken had gepland tijdens dat verlof heeft
de directeur klager in de gelegenheid gesteld te kiezen tussen inlevering van dertig uren van zijn verlof of uitstel van het verlof totdat de uitslag van de urinecontrole definitief zou zijn. Klager heeft – zo komt naar voren uit een verslag van 17
juli
2014 – gekozen voor het inleveren van dertig uren verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De directeur had er immers ook voor kunnen kiezen om het
verlof van klager, naar aanleiding van de positieve uitslag van de urinecontrole, in zijn geheel op te schorten tot het moment dat de uitslag van de urinecontrole definitief vast zou staan. Met zijn beslissing heeft de directeur rekening gehouden met
de
persoonlijke belangen van klager bij het doorgaan van het betreffende verlof. Nu de positieve uitslag van de urinecontrole vast staat, valt niet in te zien welk belang van klager met deze handelwijze van de directeur geschaad is. Ook het beroep ten
aanzien van onderdeel b van het beklag zal daarom, met bevestiging in zoverre van de uitspraak van de beklagrechter, ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven