Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4798/GB, 5 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/4798/GB

Betreft: [klager] datum: 5 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) / penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 maart 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis Nieuwegein.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat hij nooit een behandeling heeft geweigerd en dat hij tot nu toe aan alles heeft meegewerkt. Iedere keer wordt een aanvraag afgewezen en klager krijgt geen kans om te laten zien dat hij in positieve zin is veranderd en dat hij zich
kan aanpassen aan de maatschappij.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
De Reclassering stelt dat er een hoog recidiverisico, hoog risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden en kans op letselschade voor willekeurige personen aanwezig is. Zij geeft tevens aan dat klager al van jongs af aan gedragsproblemen kent en met
Justitie en politie in aanraking is gekomen. De Reclassering acht een behandeling bij De Waag geïndiceerd, echter de gedragsdeskundige bij de p.i. mist de motivatie tot behandeling bij klager, waardoor zij geen resultaat met betrekking tot
recidiveverlaging verwacht.
Het Openbaar Ministerie heeft bezwaar tegen het verlenen van vrijheden omdat het gepleegde delict (forse gewelddadige overval) maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. De (proces-) houding van betrokkene, die op geen enkele wijze medewerking heeft
willen verlenen aan het onderzoek en ook geen verantwoordelijkheid wenst te nemen, is bij dit negatieve advies ook van belang geweest. Indien al tot het verlenen van vrijheden wordt overgegaan, acht het Openbaar Ministerie een dringende noodzaak van
een
contact- en lokatieverbod aan de orde.
Uit informatie van de gemeente Tiel blijkt dat betrokkene deel uitmaakt van een criminele jeugdgroep van ongeveer 40 leden en dat hij wordt bestempeld als leider en lid van de harde kern. Hij heeft hier duidelijk een vooraanstaande positie en heeft
andere jongens onder zich die de “nodige klusjes” opknappen. Gelet op de bovenstaande risico’s (recidiverisico, risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden, risico op letselschade, risico voor ongewenste slachtofferconfrontatie, risico op
maatschappelijke onrust, recidivestaat en gemis aan motivatie tot behandeling) en gelet op de situatie waar betrokkene in terugkeert, dient tijdens het verlenen van vrijheden structuur en controle geboden te worden en moeten vrijheden gefaseerd worden
verleend. Bij een plaatsing in een b.b.i. of z.b.b.i. ontbreekt deze structuur en controle. Het opleggen van voorwaarden is geen optie, omdat er een hoog risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden aanwezig is. Het werken aan een goede terugkeer
in de samenleving zou mogelijk kunnen zijn door deelname aan een penitentiair programma, waarbij constant controle aanwezig is en structuur geboden wordt. Het is daarom tevens niet zo dat alle verzoeken standaard afgewezen worden.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Een plaatsing van klager in een z.b.b.i. is
gelet op de stukken op dit moment nog niet aan de orde.
Vastgesteld kan worden op basis van de stukken en de reactie van de selectiefunctionaris dat enige vorm van fasering op een later tijdstip, afhankelijk van klagers gedrag, vooralsnog wel mogelijk geacht wordt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 5 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven