Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0122/GV, 27 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/122/GV

betreft: [klager] datum: 27 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 januari 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beroepscommissie heeft eerder, op 7 januari 2015, het beroep van klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om algemeen verlof gegrond verklaard en opdracht gegeven
tot het nemen van een nieuwe beslissing. Op 16 januari 2015 heeft de Staatssecretaris die nieuwe beslissing genomen en het verzoek is daarbij andermaal afgewezen. Klager is van mening dat de Staatssecretaris bij het nemen van zijn beslissing uit had
moeten gaan van de stand van zaken ten tijde van de eerste bestreden beslissing. In dat geval hadden de latere positieve urinecontroles niet mogen worden meegewogen. Overigens had de Staatssecretaris, ook als de betreffende urinecontroles wel een rol
zouden mogen spelen, rekening hebben moeten houden met de omstandigheden waaronder klagers drugsgebruik heeft plaatsgevonden. In dat geval zou niet tot een afwijzing mogen zijn gekomen. Klager is voor de positieve controles overigens ook niet
disciplinair gestraft. Klager had daarom alsnog verlof verleend moeten krijgen. Dat is ook in lijn met het resocialisatiebeginsel van de Pbw. Klagers einddatum van detentie is aanstaande en zijn belang op verlof had, in verband met een geleidelijke
re-integratie in de samenleving, zwaarder moeten wegen. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard. Klager verzoekt de beroepscommissie haar beslissing in de plaats te stellen van die van de Staatssecretaris en aan klager een tegemoetkoming
toe
te kennen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de beroepscommissie is op 16 januari 2015 besloten het verzoek om algemeen verlof andermaal af te wijzen. Navraag bij de inrichting leerde dat klager nog recent twee keer positief is bevonden op het gebruik
van softdrugs. Conform het landelijk geldende drugsontmoedigingsbeleid leidt dit tot afwijzing van een verzoek om verlof. De namens klager aangevoerde omstandigheden waaronder hij tot het drugsgebruik is gekomen, geven geen aanleiding om in dit geval
anders te oordelen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met klagers eerdere drugsgebruik.
Het Openbaar Ministerie (OM) noch de politie heeft, zo staat weergegeven in het advies van de directeur, bezwaar tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens
- kortweg - diefstal met geweld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 mei 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 7 januari 2015, de beslissing van de Staatssecretaris vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing op het (eerste) verzoek van klager om algemeen verlof. De
Staatssecretaris heeft op 16 januari 2015 dat (eerste) verzoek andermaal afgewezen.
Bij het nemen van zijn (nieuwe) beslissing heeft de Staatssecretaris de omstandigheid betrokken dat klager na het nemen van de eerdere beslissing twee keer positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. Anders dan door de raadsvrouw van klager
is
aangevoerd, mocht de Staatssecretaris die positieve scores mee laten wegen bij zijn nieuwe beslissing. De omstandigheden waaronder klager tot dat drugsgebruik is gekomen vormen, ook als daarvoor begrip wordt opgebracht, geen aanleiding om af te wijken
van het uitgangspunt dat het gebruik van (soft)drugs tijdens detentie in de weg staat aan het verlenen van verlof. Klagers softdrugsgebruik is daarom een contra-indicatie voor verlofverlening en dat rechtvaardigt een afwijzing van klagers
verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven