Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4548/SGA, 15 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:15-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 14/4548/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 15 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde locatie, beide van 3 december 2014, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zes dagen, ingaande op 3 december 2014 om 15.40 uur en eindigende op 9 december 2014 om 15.40
uur, wegens invoer van contrabande (harddrugs) en
b. de terugplaatsing van verzoeker van het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 december 2014. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie heeft aangegeven dat er nog geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in een van zijn verzoekschriften heeft aangegeven op 3 december 2014 een klaagschrift te hebben ingediend bij de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos, acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is
ingediend tegen de beslissingen van de directeur en kan verzoeker in zijn schorsingsverzoeken worden ontvangen.

Ten aanzien van de onder a genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat uit de inlichtingen van de directeur naar voren is gekomen dat de opgelegde disciplinaire straf inmiddels is afgelopen, te weten op 9 december 2014 om 15.40 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het
verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Ten aanzien van de onder b genoemde beslissing stelt de voorzitter voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak
niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang
is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat er drie bolletjes wit poeder –
naar later zou blijken cocaïne - zijn aangetroffen in een trui van verzoeker toen verzoeker door medewerkers van de inrichting werd gecontroleerd bij terugkomst van verlof. Gelet daarop kon de directeur verzoeker naar aanleiding van zijn gedrag, dat
haaks staat op het meewerken aan re-integratie en welk gedrag
– naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – als ‘rood’ gedrag kan worden bestempeld, in redelijkheid terugplaatsen naar het basisprogramma. Het verzoek zal daarom ook in zoverre worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 15 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven