Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3994/TA, 23 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3994/TA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...], beiden jurist.
Klager en zijn raadsman mr. J.J. Weldam hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie; klagers raadsman heeft op de dag van de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de schending van klagers privacy door de mededeling in het ochtendbulletin van 9 juli 2014 dat klager begeleid door de inrichting gaat.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in het beroepschrift het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft niet gemotiveerd waarom de inrichting met het oog op de orde en veiligheid in de inrichting de mogelijkheid moet
hebben
de onderhavige mededeling te doen. Klager betwist dat de veiligheid daarmee gebaat is. Hij wordt door patiënten aangesproken op die mededeling, waardoor spanningen ontstaan en de veiligheid juist in gevaar komt.

Klagers raadsman heeft op 14 januari 2015 per e-mail verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep nu klager nog niet klaar was op het moment dat DV&O hem kwam ophalen en DV&O zonder klager is vertrokken, en klager aanwezig wenst te zijn bij
de behandeling van zijn beroep ter zitting.

Namens het hoofd van de inrichting is ter zitting met betrekking tot het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep het volgende opgemerkt. Klager is in de ochtend van 13 januari 2015 afgezonderd in de herstelkamer vanwege een positieve
urinecontrole. Die dag heeft DV&O doorgegeven hoe laat klager de volgende dag voor vervoer naar de zitting van de beroepscommissie zou worden opgehaald, welk tijdstip aan klager is gemeld. Klager had toestemming om naar de zitting te gaan. Toen op 14
januari 2015 klager werd gezegd dat DV&O klaar stond, zei klager dat hij eerst nog een sigaret wilde roken. Dat is hem niet toegestaan, waarop klager aangaf dat het voor hem niet meer hoefde.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De regel is dat op grond van een sinds 1955 gevolgde behandelfilosofie de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de
leefomgeving zowel door de staf als de patiënten wordt gedragen. In het kader van de veiligheid in de inrichting worden in alle openheid alleen feitelijkheden met betrekking tot patiënten in de ochtendbulletins genoemd. Het doel hiervan is dat iedereen
van elkaar weet of het goed of slecht met iemand gaat en een gerucht niet tot een heel verhaal dan wel een “wij-zij”-verhaal gaat leiden. Daarmee wordt escalatie vermeden. Zo wordt een verdenking die is ontstaan door de mededeling van een ander
beschouwd als een feitelijkheid op grond waarvan gesprekken moeten plaatsvinden. Een patiënt kan dan in openheid aangeven dat hij niet heeft gedaan waarvan hij verdacht wordt. Het gaat om het dragen van eigen verantwoordelijkheid. Alle afdelingen
grenzen aan een grote tuin, waarin patiënten zich vrij kunnen bewegen; vanuit een hoek zien behandelcoördinatoren daar op toe. Het is dan voor iedereen belangrijk te weten wat er feitelijk met patiënten aan de hand is, hoe hun gemoedstoestand is. Het
‘begeleid door het huis gaan’ wordt gemeld als feit omdat het afwijkend is en vragen oproept. De mededeling in alle openheid daarover geeft rust en maakt iets kleins niet heel groot. Het gaat er om dat de patiënten en het personeel samen staan voor de
veiligheid in de inrichting. Als wordt gezien dat iemand die alleen begeleid door het huis mag dat onbegeleid doet, is het de bedoeling dat hij daarop wordt aangesproken. Dat wordt niet gezien als klikken; dat woord wijst op een sfeer van tegenstelling
tussen patiënten en personeel en daarmee op onveiligheid. Het wordt gezien als het geven van uitvoering aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid. Gelet op artikel 2 Bvt neemt de inrichting veiligheidsaspecten op de genoemde manier
serieus mee in de mini-maatschappij die de inrichting is. Sommige patiënten hebben het daar wat moeilijker mee dan de meeste andere patiënten. Er is nu discussie over bij een klein aantal patiënten. De inrichting denkt daarom na of meldingen feitelijk
genoeg zijn en over correctie van feitelijke onjuistheden.
In het ochtendbulletin van 9 juli 2014 is de reden van klagers begeleiding door de inrichting niet opgenomen, maar die heeft wel in een eerdere editie van het ochtendbulletin of de middageditie vermeld gestaan.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het vlak voor aanvang van de zitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep (en drie andere beroepszaken van klager) af, nu zowel klager als zijn raadsman er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting
aanwezig te zijn terwijl moet worden aangenomen dat zij daartoe wel in staat waren en klager daartoe in de gelegenheid is gesteld.

Uit eerdere rechtspraak van de beroepscommissie blijkt dat het via het ochtendbulletin onder medepatiënten verspreiden van gegevens over een aan een met naam en toenaam genoemde patiënt opgelegde maatregel en de reden daarvan een niet te rechtvaardigen
inbreuk op de privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM van die patiënt is (vgl. uitspraak 14/440/TA, 14/442/TA, 14/443/TA en 14/444/TA van 30 juli 2014).

De klacht heeft betrekking op het ochtendbulletin van woensdag 9 juli 2014. Hierin staat onder meer klagers naam vermeld onder de kop “Begeleid door het huis”.
De reden waarom aan klager deze maatregel is opgelegd wordt in dat ochtendbulletin niet genoemd. Op zichzelf vormt het noemen van klager als een van de personen die zich slechts onder begeleiding door de inrichting mogen begeven, een schending van
klagers privacy. De beroepscommissie moet afwegen of deze schending te rechtvaardigen is. De beroepscommissie vindt deze rechtvaardiging in het belang van het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting. Namens het hoofd van de inrichting is
ter zitting betoogd dat het door de inrichting voorgestane behandelklimaat inhoudt dat alle personen in de inrichting, personeel èn patiënten, gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de veiligheid in de inrichting en elkaar op bepaald - onveilig -
gedrag
moeten aanspreken. Het verplicht begeleid worden wanneer men de eigen afdeling verlaat wijkt af van de normale gang van zaken en is gegrond op een omwille van de orde en veiligheid opgelegde maatregel. Alleen als voor alle betrokkenen duidelijk is dat
de betreffende persoon zich moet laten begeleiden, kan men de hiervoor genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid waarmaken. Dat is de reden waarom in het ochtendbulletin werd vermeld dat klager alleen begeleid door het huis mocht gaan.

Gelet op de bovenstaande bijzonderheden waarmee aan het in de inrichting geldende behandelklimaat vorm wordt gegeven – omtrent welk klimaat de beroepscommissie geen oordeel uitspreekt – is de beroepscommissie van oordeel dat het orde- en
veiligheidsbelang opweegt tegen het belang van het respecteren van de privacy van klager.

Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven