Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3961/TA en 14/4034/TA, 10 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3961/TA en 14/4034/TA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 16 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...], beiden jurist.
Klager en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie; klagers raadsman heeft vlak voor aanvang van de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van
de beroepen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de schending van het recht op vrijheid van meningsuiting omdat klager zich gekrenkt voelde en daarvoor is bestraft (14/3961/TA)
b. bejegening door een vrouwelijk personeelslid (14/3961/TA)
c. het niet mogen wassen op de wasdag (14/4034/TA)
d. het terug willen ontvangen van studiegeld vanwege onvoldoende gelegenheid krijgen om te studeren (14/4034/TA).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in de beroepschriften zijn klaagschriften als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft klager niet gehoord waardoor hij zijn klachten niet nader heeft kunnen onderbouwen. De beklagcommissie is bevooroordeeld in het voordeel van de
inrichting.

Klagers raadsman heeft op 14 januari 2015 voor aanvang van de zitting telefonisch verzocht om aanhouding van de behandeling van de beroepen nu klager recent is afgezonderd, klager daardoor emotioneel een ‘wrak’ is en niet in staat is ter zitting te
verschijnen, en de raadsman klager op diens verzoek zo spoedig mogelijk in de inrichting bezoekt en als gevolg daarvan evenmin ter zitting zal kunnen verschijnen.

Klager heeft bij brief van 19 januari 2015 nog aangevoerd dat geen vervoer voor hem was geregeld.

Ten aanzien van klagers verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak is namens het hoofd van de inrichting het volgende meegedeeld. Klager is in de ochtend van 13 januari 2015 afgezonderd in de herstelkamer omdat hij zich in zijn kamer had
verschanst en zijn kamer met ijzerdraad had gebarricadeerd vanwege de door een medepatiënt geuite verdenking dat klagers echtgenote cocaïne heeft ingevoerd. Klager is niet psychotisch en had toestemming om naar zitting te gaan en was daartoe ook in
staat, maar heeft op het laatste moment DV&O afgezegd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Wat betreft de klachten heeft klager niet gemeld op welke datum zijn klachten betrekking hebben, zodat in de dagelijkse notulen
rond
de datum van het klaagschrift is gekeken.
A. en b. In de notulen is niets terug te vinden over de bejegening van klager door een vrouwelijk personeelslid dan wel schending van klagers recht op vrijheid van meningsuiting. In de notulen van 21 april 2014 is alleen te vinden dat klager is
afgezonderd en op tweepersoonsbegeleiding is gezet vanwege de vondst van een mobiele telefoon die volgens een medepatiënt door klagers echtgenote is ingevoerd. Dit speelde in een rumoerige periode waarin klager werd verdacht van handel in sigaretten en
drugs; daarop ziet beroep 14/3637/TA dat door de beroepscommissie ongegrond is verklaard. Ook speelde in die periode rumoer rond FPC De Rooyse Wissel.
C. Klager verbleef in afzondering en kon vanwege de drukte op de afdeling niet wassen op het moment dat hij dat vroeg. Toen hem dat werd meegedeeld, heeft hij ontoelaatbare uitlatingen richting personeelsleden gedaan en hen onder meer voor neonazi’s
uitgemaakt, wat hij niet terug wilde nemen.
D. In vervolg op uitspraak 14/948/TA- eindbeslissing van de beroepscommissie heeft de inrichting op 15 december 2014 klagers verzoek om over een laptop te mogen beschikken afgewezen. Ter voorbereiding op het Staatsexamen VMBO TL maakt klager gebruik
van
onderwijsmateriaal van de LOI cursus Zorg & Welzijn - welke cursus hij niet volgt - omdat dit materiaal beschikbaar is zonder verdere ingangseisen. Klager heeft, ook naar oordeel van de afdeling onderwijs, voldoende onderwijsuren – mits klager daar
effectief gebruik van maakt – voor begeleiding bij zijn studie en voor het maken van huiswerk. Klager heeft zijn stelling dat hij door toedoen van de inrichting niet aan zijn studie toekomt niet gemotiveerd. Klager doet zelf elke week onvoldoende aan
zijn studie. Klager heeft geen schadeclaim bij de directeur ingediend.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het vlak voor aanvang van de zitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep (en vier andere beroepszaken van klager) af, nu de Raad zelf het vervoer voor klager naar de zitting heeft geregeld en zowel
klager als zijn raadsman er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting aanwezig te zijn terwijl moet worden aangenomen dat zij daartoe wel in staat waren en klager daartoe ook, ondanks de hem opgelegde maatregel van afzondering, in de gelegenheid is
gesteld.

Zonder enig nader onderzoek heeft de beklagrechter met betrekking tot de onderdelen a. en b. van het beklag vastgesteld dat geen sprake is van een concrete beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt en met betrekking tot de onderdelen c. en d. van het
beklag dat klager geen concrete beslissingen heeft vermeld, en klager om die reden niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie vindt dat de beklagrechter klager in de gelegenheid had moeten stellen zijn omschreven klachten toe te
lichten en de inrichting om daarop te reageren teneinde de feiten vast te kunnen stellen. De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld het beklag ter zitting toe te lichten, maar daarvan is geen gebruik gemaakt. De
beroepscommissie zal daarom uitgaan van de feiten zoals door de inrichting ter zitting naar voren gebracht.

A. en b. Volgens de verklaring van de inrichting is in de notulen met betrekking tot de periode rond de data van klagers klaagschriften niets terug te vinden over bejegening van klager door een vrouwelijk personeelslid c.q. schending van het recht op
vrijheid van meningsuiting van klager c.q. het zich gekrenkt voelen. Nu ook in beroep onduidelijk is gebleven waarop de klachten zien, kan klager daarom niet in deze onderdelen van het beklag worden ontvangen.

C. Niet is gebleken dat sprake is van enige beslissing waartegen op grond van artikel 56 Bvt beklag openstaat. Klager kan om die reden niet in dit onderdeel van het beklag worden ontvangen.

D. Niet is gebleken dat klager de inrichting heeft verzocht om teruggave van door hem betaald studiegeld, laat staan dat daarop een beslissing is genomen. Klager kan om die reden niet in dit onderdeel van zijn beklag worden ontvangen.

De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven