Nummer: 14/4194/GB
Betreft: [klager] datum: 9 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C.J. Baaijens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 november 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 18 maart 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft een onzorgvuldige beslissing genomen, die in strijd is met artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van het EVRM. Klager heeft per op 31 oktober 2014 per e-mail een aanvullend bezwaarschrift ingediend. De informatie uit dit
stuk is niet volledig meegenomen in de bestreden beslissing. Dit is in strijd met de beginselen van behoorlijke – penitentiaire – procesorde. Ook zijn hierdoor de beginselen van fair trial, redelijke termijn, onschuldpresumptie en gelijkheid van
partijen, zoals gesteld in voornoemd artikel 6 van het EVRM, geschonden. Leidend in het penitentiaire recht is toetsing aan het resocialisatiebeginsel zoals artikel 2, tweede lid, van de Pbw stelt, evenals de detentieomstandigheden die uit het dossier
blijken. De selectiefunctionaris heeft weliswaar de positieve aspecten uit het dossier genoemd in de bestreden beslissing, maar het bezwaarschrift alsnog ongegrond verklaard met als argument dat er nog een zaak dient in april 2015, waardoor klagers
strafrestant nog kan wijzigen. Dit kan niet als doorslaggevend argument worden gebruikt om klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. af te wijzen. Klagers recidiverisico is gebaseerd op een reclasseringsadvies van 19 juni 2014. Diverse onderdelen uit
dit advies worden door klager uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Uit dit advies blijkt ook dat klager een COVA-training moet volgen, maar uit een e-mailwisseling, die is bijgevoegd, blijkt dat klager deze training niet hoeft te volgen. Klager
verleent alle medewerking aan het onderzoek ten behoeve van de openstaande zaak. Dat dit proces lang duurt, kan derhalve niet aan klager worden verweten. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager vertoont in de p.i. Almere goed gedrag. Van een hoog recidiverisico is nauwelijks sprake. Op grond van artikel 3, eerste lid onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden dient er sprake te zijn van een
strafrestant van maximaal achttien maanden. Gezien klagers huidige veroordeling was er ten tijde van de afwijzing van klagers verzoek, d.d. 2 oktober 2014, een strafrestant van zeventien maanden. In maart 2015 wordt klagers openstaande zaak op een
zitting behandeld. Het gaat om een zaak uit 2008. Nu er een mogelijkheid bestaat dat klager dan wordt veroordeeld, zou de maximale termijn van achttien maanden worden overschreden, waardoor klager niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 3
van
de Regeling.
3.3. Uit het selectieadvies van de p.i. Almere van 24 september 2014 blijkt dat de directeur positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. en dat de politie positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers
verlofadres. Voorts blijkt uit het selectieadvies dat klagers recidiverisico wordt ingeschat als hoog/gemiddeld, dat zijn openstaande zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden en dat onbekend is wanneer deze zaak wordt behandeld door de rechtbank.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit navraag bij de inrichting door de secretaris namens de beroepscommissie is gebleken dat nog steeds onduidelijk is wanneer de openstaande zaak wordt behandeld. De beroepscommissie is van oordeel dat nu onduidelijk is wanneer de openstaande
zaak uit 2008 wordt behandeld dit onvoldoende zwaarwegend is om klager niet in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De beroepscommissie zal de selectiefunctionaris opdragen een nieuwe
beslissing
te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager
geen
tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 9 februari 2015
secretaris voorzitter