nummer: 14/3799/GA
betreft: [klager] datum: 5 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager, en mr. B. Yesilgöz, ingediend namens klager,
gericht tegen een uitspraak van 25 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager en namens de directeur van de p.i. Lelystad mr. [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsvrouw mr. B. Yesilgöz heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft klagers plaatsing op de GVM-lijst en de opgelegde maatregel van BOT/extra beveiligd vervoer (EBV) vervoer.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wordt altijd met EBV vervoer vervoerd en de klacht is dan ook gericht tegen de maatregel van dit vervoer. Medio juni 2014 zijn alle toezichtmaatregelen opgeheven, maar het EBV vervoer is pas begin november opgeheven. Het is klager niet
duidelijk
wie hem op de GVM-lijst heeft geplaatst. Het GRIP-rapport dateert van 15 april 2014 en het rapport is opgesteld voorafgaand aan het verhoor van klager in het onderzoek van de zaak in de [...]. Volgens klager kan de inhoud van de verklaring die hij
heeft
afgelegd op geen enkele manier aanleiding geven voor dreigingen jegens hem. Het GRIP heeft later, nadat het verhoor heeft plaatsgevonden, niet gerapporteerd over een mogelijke dreiging jegens klager. De aard van de verklaring die klager heeft afgelegd
is niet meegewogen in de bestreden beslissing. De zaak waarvoor klager thans is gedetineerd staat op geen enkele wijze in verband met de liquidatiezaak in [...]. Klager werkt thans buiten de inrichting en hij is nooit bedreigd.
De directeur heeft ten onrechte op 1 september 2014 de maatregel van BOT/EBV vervoer opgelegd.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 1 september 2014 is aan klager de maatregel van BOT/EBV vervoer opgelegd. De directeur heeft de klacht opgevat als ook gericht tegen deze maatregel. In het GRIP-rapport van 15 april 2014 wordt aangegeven dat een ernstige dreiging richting klager
niet
valt uit te sluiten en klager is op de GVM-lijst geplaatst. De inrichting is verantwoordelijk voor de veiligheid van de gedetineerde.
3. De beoordeling
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op de klacht ten aanzien van klagers plaatsing op de GVM-lijst heeft beslist. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
Met betrekking tot de klacht over de opgelegde maatregel vervoer BOT/EBV stelt de beroepscommissie vast dat de beklagcommissie hier geen oordeel over heeft gegeven. De beroepscommissie zal deze klacht om proceseconomische redenen in eerste en enige
instantie afdoen.
Uit de beslissing van 1 september 2014 blijkt dat de directeur de toezichtmaatregel heeft opgelegd omdat in het GRIP-rapport van 15 april 2014 wordt gesteld dat er een zeer reële mogelijkheid is dat er een acute dreiging is voor klager. Op 16 juni 2014
is duidelijk geworden dat de dreiging zich vooral richt als klager buiten de inrichting is en daarom zijn er geen maatregelen genomen die klager beperken in zijn bewegingsvrijheid in de inrichting. Klager was geplaatst op de GVM-lijst. Gelet op het
voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat in dit geval voldoende is gebleken dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt en dat deze belangenafweging voldoende wordt ondersteund door een schriftelijke onderbouwing. Het beklag zal
ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klagers plaatsing op de GVM-lijst ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beklag over de opgelegde maatregel vervoer BOT/EBV ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en J . Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 5 februari 2015.
secretaris voorzitter