Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1322/GA, 7 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1322/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 juni 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en de heer [...], directeur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van cocaïnesporen bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is klager bekend dat zijn raadsman mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, niet op de zitting zal verschijnen. Klager zal zelf het woord voeren.
Klager heeft op 1 juni 2002 samen met een medegedetineerde gekookt. Aansluitend zijn klager en die medegedetineerde gaan luchten. Het door hen klaargemaakte eten is toen blijven staan in de recreatieruimte. Na het luchten wildenklager en die medegedetineerde de door hen klaargemaakte maaltijd nuttigen. De betreffende medegedetineerde heeft zijn eten na enkele happen weggegooid omdat er volgens zijn zeggen iets niet goed zou zijn aan dat eten. Klager heeftde maaltijd wel volledig opgegeten, hoewel hij vond dat er een vreemde smaak aan zat. Die avond is klager ziek geworden. Klager heeft, nadat hij ziek was geworden, dit direct aan de dienstdoende p.i.w.-ers gemeld. Op 3 juni 2002moest klager vervolgens een urinecontrole ondergaan. Daarbij zijn in klagers urine cocaïnesporen aangetroffen. Klager gebruikt geen verdovende middelen en heeft nog nooit een positieve urinecontrole gehad. Klager verdenkt een (hemniet bekende) medegedetineerde ervan cocaïne in het eten te hebben gedaan op een moment dat klager en zijn medegedetineerde niet aanwezig waren in de ruimte waar gekookt werd. Klager kan geen reden geven waarom iemand cocaïne inzijn eten zou doen. Wel is het zo dat er op klagers afdeling veel langgestrafte gedetineerden zitten en er sprake is van veel onderlinge jaloezie. Klager heeft ook later nooit gehoord dat iemand dit zou hebben gedaan. Klager heeftaan één gedetineerde gevraagd of hij die cocaïne in het eten gedaan had. Die gedetineerde heeft dit ontkend. Dit soort voorvallen zijn vaker voorgekomen in de inrichting. Klager heeft dat gehoord van zowel medegedetineerden als vanpersoneelsleden.
Nadat klager zijn disciplinaire straf had uitgezeten heeft hij uiteindelijk alle eerdere privileges teruggekregen. Dat is volgens klager een aanwijzing dat de directeur zijn verhaal feitelijk wel heeft geloofd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij strafoplegging is een afweging gemaakt met betrekking tot de aannemelijkheid van klagers verweer. Klager heeft kort na het nuttigen van de maaltijd inderdaad aangegeven dat hij ziek was. Hoewel het verhaal van klager op zichbegrijpelijk en niet onmogelijk is, is het volgens de directeur niet aannemelijk geworden dat een medegedetineerde cocaïne in het eten van klager heeft gedaan. Om die reden is overgegaan tot bestraffing. De directeur erkent dat,theoretisch bezien, een en ander zou kunnen zijn gebeurd op de wijze als door klager is gesteld. De reden dat klager de hem eerder verleende privileges snel terug heeft gekregen is gelegen in de omstandigheid dat klager zich goedgedraagt in de inrichting.

3. De beoordeling
Klager heeft van meet af aan consequent gesteld dat er geen sprake is van cocaïnegebruik. Zowel in beklag als in beroep heeft hij aangevoerd dat de in zijn urine aangetroffen cocaïnesporen afkomstig zijn van cocaïne die door eenandere gedetineerde in zijn eten is gedaan. Aannemelijk is geworden dat een medegedetineerde van datzelfde voedsel heeft gezegd dat het niet goed zou zijn, terwijl klager ziek is geworden na het nuttigen van die maaltijd. Daarbij isdoor klager voorts nog aangevoerd dat hij in de inrichting nooit eerder positief is bevonden bij een urinecontrole. Dit is door de directeur niet weersproken. De directeur heeft aangegeven dat een en ander kan zijn gebeurd op dewijze als door klager aangegeven maar dat - voor de aanname van de juistheid van klagers verweer - geen concrete aanwijzingen zijn aangetroffen.
Gelet op de consistentie van klagers verweer en gelet op de omstandigheid dat de directeur de juistheid van klagers stelling niet zonder meer heeft uitgesloten, acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat er in ditgeval sprake is geweest van opzettelijk cocaïnegebruik door klager. Daarom kan de bestreden beslissing van de directeur en derhalve evenmin de beslissing van de beklagrechter in stand blijven en moet het beklag alsnog gegrondworden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager een tegemoetkoming toe van hierna te noemen hoogte.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven