nummer: 14/2372/GA
betreft: [klager] datum: 16 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.H.T. van Gijssel, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2014, gehouden in de p.i. Veenhuizen, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot voortduring van de aan klager in het kader van zijn plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico opgelegde toezichtmaatregelen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt (schriftelijk) toegelicht.
De aan klager opgelegde toezichtmaatregelen worden steeds verlengd zonder dat er een deugdelijke belangenafweging plaatsvindt. Steeds wordt daarbij meegewogen dat klager recentelijk is veroordeeld voor crimineel handelen tijdens detentie. Op enig
moment
is klagers beklag tegen die toezichtmaatregelen gegrond verklaard omdat er sprake zou zijn van een onvoldoende motivering. Klager stelt zich op het standpunt dat dit ook nu het geval is. Hij gedraagt zich naar behoren binnen de inrichting en verblijft
in een basis plusregime. De reclassering heeft positief geadviseerd met betrekking tot klagers detentiefasering. Die kan alleen maar geen doorgang vinden omdat klager op de GVM-lijst staat vermeld. Klager is van mening dat zijn beroep gegrond moet
worden verklaard en dat hem een passende tegemoetkoming moet worden toegekend.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft invulling gegeven aan de aan klager in het kader van zijn plaats en status op de GVM-lijst op te leggen toezichtmaatregelen. Deze zijn met name gericht op het monitoren van contacten buiten de inrichting. De noodzaak van voortduring
van de maatregelen wordt door de directeur maandelijks getoetst. Klager is in juli 2013 andermaal veroordeeld voor het plegen van delicten tijdens detentie. Klager heeft bijvoorbeeld bezoek aangevraagd van personen die betrokken waren bij de door hem
in
2013 gepleegde delicten. De directeur weegt klagers belangen maandelijks af tegen de noodzaak van voortduring van de maatregel. Klager kan zich binnen de inrichting vrij bewegen en hij mag ook post verzenden. Daarnaast wordt hem toegestaan bezoekers
aan
te melden. In september 2014 heeft klager die hiervoor genoemde bezoekers aangemeld. Op grond daarvan is het vermoeden ontstaan dat klager blijft proberen om zaken te regelen met personen buiten de inrichting. Klager stelt steeds voor alle maatregelen
op te heffen, hem van de GVM-lijst af te halen en hem met verlof te laten gaan. Tot nog toe is daar in de ogen van de directeur geen aanleiding voor.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat uit de stukken niet zonder meer duidelijk wordt op welke beslissing dit beklag betrekking heeft. Klager stelt in het klaagschrift dat het zou gaan om een beslissing van 2 juni 2014, waarbij is besloten tot
voortduring van aan hem bij beslissing van 2 mei 2014 opgelegde toezichtmaatregelen.
Bij de stukken bevindt zich wel een mededeling van voortzetting van de onderhavige maatregelen van 19 juni 2014, maar de beroepscommissie verstaat dat die mededeling had moeten zijn gedateerd 2 juni 2014. Kennelijk is bij een hernieuwde uitdraai van
deze mededeling uit het systeem de datum van dat hernieuwde uitdraaien op de mededeling vermeld.
De beroepscommissie stelt vast dat op of omstreeks 19 juni 2014 de noodzaak van verlenging van de voortduring van die toezichtmaatregelen aan de orde is geweest en dat de directeur toen nogmaals heeft beslist tot voortduring daarvan. Tegen die
beslissing is door klager beklag en beroep ingesteld en de beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 14 oktober 2014 (met kenmerk 14/2527/GA) het beroep van klager ongegrond verklaard. De beroepscommissie heeft daartoe het volgende overwogen:
(...)
“Uit het dossier blijkt dat klager op 17 juli 2013 op de zogenoemde GVM-lijst is geplaatst door het OO. Het is de beroepscommissie bekend dat klager reeds voor 17 juli 2013 op de GVM-lijst heeft gestaan en dat hem eerder (ook) extra toezichtmaatregelen
zijn opgelegd.
Op 7 mei 2014 heeft het OO de GVM-status verlengd. De directeur kan aan een gedetineerde die op de GVM-lijst staat vermeld extra toezichtmaatregelen opleggen. Hiertoe dient de directeur een eigen belangenafweging te maken tussen een ongestoorde
tenuitvoerlegging van de straf en het belang van de gedetineerde op een zo minimaal mogelijke beperking van zijn bewegingsvrijheid. Voorafgaand aan de maandelijkse toetsing over de noodzaak van de voortduring van de maatregelen dient de directeur de
betreffende gedetineerde hierover te horen.
Op 19 juni 2014 heeft de directeur klager gehoord over de extra toezichtmaatregelen. Het onderliggende beklag betreft de voortzetting van de extra toezichtmaatregelen naar aanleiding van het horen van 19 juni 2014 en het verslag van 20 juni 2014.
De beroepscommissie oordeelt dat het gedrag van klager uit 2011 geen rol meer kan spelen bij de belangenafweging in verband met de toepassing van extra toezichtmaatregelen, nu dit gedrag kennelijk nog in onderzoek is bij de politie en bovendien niet
recent is. Weliswaar is de veroordeling wegens strafbaar handelen in juli 2013 niet heel recent meer, de beroepscommissie overweegt dat de eigen belangenafweging van de directeur dat klager niet door kan gaan met strafbaar handelen vanuit de
detentiesituatie door de extra toezichtmaatregelen vooralsnog volstaat. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat, nu de extra toezichtmaatregelen geruime tijd duren, bij een eventuele voortzetting van de extra toezichtmaatregelen in de belangenafweging van aanvullende motivering dient te blijken, onderbouwd met meer
recente informatie zoals bijvoorbeeld maandrapportages.
(..)”
Gelet op de korte tijd gelegen tussen die hier aan de orde zijnde beslissing en de in de uitspraak van 14 oktober 2014 aan de orde zijnde beslissing, die beide hetzelfde onderwerp hebben en inhoudelijk ook niet van elkaar verschillen, ziet de
beroepscommissie geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in haar uitspraak van 14 oktober 2014.
De directeur heeft, vide de beslissing van de RSJ d.d. 14 oktober 2014 met nummer 14/2527/GA, zich al uitgelaten over de vraag of de voortzetting van de maatregelen, zoals aan klager door de directeur medegedeeld op 19 juni 2014, voldoende gemotiveerd
was. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 februari 2015.
secretaris voorzitter