nummer: 14/2312/GA
betreft: [klager] datum: 13 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Schie te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J. Serrarens, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het met ingang van januari 2014 plaatsvinden van het bezoekmoment op dewoensdagochtend van 08.00 tot 09.00 uur in plaats van op zaterdagochtenden van 10.00 tot 11.00 uur; en
b. het met ingang van januari 2014 aanbieden van vier uur minder recreatie dan voor die tijd.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord omdat hij opziet tegen het vervoer door de dienst Vervoer en Ondersteuning. Klager verblijft op de extra zorgafdeling (EZV). De thans voor klager geldende bezoektijd levert problemen op
voor zijn bezoekers. Hierdoor krijgt klager nog maar nauwelijks bezoek. Klager kan door de wijziging bezoektijden nauwelijks nog bezoek krijgen. Het klopt op zich wel dat een deel van zijn bezoekers in Rotterdam woont. Klager heeft wel gebruik kunnen
maken van de momenten voor het zogenaamde ouder-kind bezoek.
Klager krijgt door de wijziging van het dagprogramma aanmerkelijk minder uren recreatie aangeboden dan voorheen. Daarbij zou rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat de extra recreatiemogelijkheden een van de voordelen is, verbonden aan
een verblijf op de EZV. Opgemerkt moet worden dat groepsactiviteiten en persoonlijke verzorging niet onder de noemer recreatie vallen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De Schie heeft bezoekmomenten die op werkdagen vallen. Daarbij moet een aantal van die momenten om 08.00 uur worden ingepland. Andere mogelijkheden zijn, ook gelet op de roosters van het personeel, niet goed mogelijk. Er zijn de directeur op zich
weinig
klachten bekend over de gewijzigde bezoektijden. Klager heeft overigens een aantal bezoekers die uit de regio komen en voor wie het daarom niet onoverkomelijk moet zijn om hem om 08.00 uur te bezoeken. Omdat de EZV twee bezoekmomenten heeft, waarvan
slechts één om 08.00 uur, had klager het afdelingshoofd kunnen vragen gebruik te mogen maken van het andere bezoekmoment. Dat heeft hij kennelijk nooit gedaan.
Klager krijgt wekelijks zes uren recreatie aangeboden. Daar bovenop komen nog de uren die zijn gereserveerd voor zogenaamde groepsactiviteiten waarbij hij vrij over de afdeling kan bewegen en de uren voor persoonlijke verzorging. Op de afdeling wordt
het thans geldende dagprogramma gevolgd.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Klager heeft aangegeven dat zijn bezoekmoment verschoven is. Er is derhalve sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw waartegen beklag kan worden ingediend. De uitspraak van de beklagcommissie zal
worden vernietigd en klager zal alsnog ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur niet alleen gehouden is het wettelijk voorgeschreven aantal uren voor bezoek aan te bieden; het bezoek moet ook op een zodanig tijdstip plaatsvinden, dat het daadwerkelijk geëffectueerd kan worden.
Voldoende aannemelijk is dat klager de mogelijkheid had om aan het afdelingshoofd te verzoeken zijn bezoekmoment te verplaatsen naar het tweede voor de EZV geldende bezoekmoment. Niet is aannemelijk geworden dat klager een dergelijk verzoek heeft
gedaan. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
De beroepscommissie stelt vast dat niet in het geding is dat klager – door een wijziging van het dagprogramma – ten tijde van het indienen van de klacht wekelijks vier uur minder recreatie kreeg aangeboden dan voor de wijziging van dat dagprogramma.
Het
beklag is daarom gericht tegen een voor alle op klagers verblijfsafdeling verblijvende gedetineerden geldende algemene regel. Tegen een dergelijke algemene regel staat geen beklag open, tenzij er sprake is van strijd van die algemene regel met hogere
wet- of regelgeving. Van dergelijke strijd is niet gebleken nu het nieuwe dagprogramma voldoet aan de wettelijk voorgeschreven minimale eis van artikel 49, tweede lid, van de Pbw. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond en de uitspraak van de
beklagrechter zal ten aanzien van dit onderdeel van het beklag worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel a van het beklag, verklaart klager daarin alsnog ontvankelijk maar verklaart dit beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 februari 2015.
secretaris voorzitter