Nummer: 14/4522/GA
Betreft: [klager] datum: 12 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 december 2014 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 januari 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens klager zijn raadsman mr. B. J. Visser en [...] plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC en [...], chef de clinique van het
PPC.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 5 december 2014, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het beroep is al voldoende toegelicht in het beroepschrift. Er is geen sprake van concreet gevaar. De rapportage over klager is niet correct, de feiten liggen anders. Klager herkent zich niet in het beeld dat van hem wordt geschetst. Samengevat is
klager van mening dat hij geen behandeling nodig heeft en dat er sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken. Het gaat om het gevaarscriterium voordat tot een a-dwangbehandeling kan worden overgegaan. Daar dient door de psychiater zwaar gewicht
aan te worden toegekend.
Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar het verweerschrift van 15 december 2014 dat helder is. Bij een aantal beschreven gedragingen van klager is een welles-nietes discussie mogelijk. Het incident op 29 november 2014 waarbij klager brand heeft gesticht is echter
objectiveerbaar. Deze gedraging van klager is niet verzonnen door het personeel. Door de brandstichting heeft klager gevaar voor zichzelf en zijn omgeving veroorzaakt. Er was geen sprake van zodanig gevaar dat acuut ingrijpen noodzakelijk was, maar
voor
de voortgang van zijn behandeling was a-dwangbehandeling noodzakelijk.
3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.
Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klaagster is genomen heeft de directeur advies ingewonnen bij J. W., behandelend psychiater van klager en bij L.J. L., niet-behandelend psychiater.
Uit die adviezen komt naar voren dat de diagnose is gesteld psychotisch met homoseksuele betrekkingsideeën en reuk- en gehoorhallucinaties. Op 29 november heeft klager brand gesticht op zijn cel door zijn matras in brand te steken. Hij had zijn celdeur
zodanig bewerkt dat deze met grote moeite open ging. Klager wilde de cel vol rook niet verlaten en zei liever dood te gaan. Verwijdering uit de cel en plaatsing in de isoleer ging gepaard met een handgemeen. Klager zegt geen medicatie te willen en
zullen nemen. Hij is van mening dat hij niet psychotisch is. Er is niets met hem aan de hand en hij wil overplaatsing naar een regulier huis van bewaring. Klager heeft eerder dwangbehandeling B (9 mei 2014, 30 juli 2014) en A (19 augustus 2014)
ondergaan en heeft gedurende enkele weken Olanzapine geslikt. De dwangbehandeling A werd door overplaatsing naar het Pieter Baancentrum voortijdig afgebroken. Het lukt niet ondanks herhaaldelijke pogingen om klager te motiveren tot medicatie-inname op
vrijwillige basis. Klager heeft een ernstige psychiatrische stoornis waar gevaar voor zichzelf en zijn omgeving uit voortkomt. Het betreft een behandelbare stoornis, maar hij is door ontbrekend ziektebesef en inzicht niet bereid om medicatie te nemen.
Instelling op medicatie zal leiden tot vermindering van achterdocht, hallucinaties, vijandigheid en agitatie en daarmee de kans op agressie naar derden en hemzelf verminderen.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige
behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling
voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan
derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 12 februari 2015
secretaris voorzitter