Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4198/SGA, 14 november 2014, schorsing
Uitspraakdatum:14-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4198/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 14 november 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Westlinge te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van een tweetal beslissingen van de directeur van voormelde locatie van 11 november 2014, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 11 november 2014 om 15.30 uur en eindigend op 16 november 2014 om 15.30 uur,
wegens
het voorhanden hebben van contrabande (alcohol); en
b. de terugplaatsing van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) wegens het vertonen van zogenaamd ‘rood’ gedrag (het voorhanden hebben van alcohol in de inrichting).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 11 november 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 november 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van beslissingen van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissingen waartegen beklag is ingediend in strijd zijn met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Ten aanzien van de oplegging van de disciplinaire straf:
Op grond van het bepaald in artikel 50 van de Pbw kan de directeur slechts een disciplinaire straf opleggen indien van het feit waarvoor die disciplinaire straf wordt opgelegd verslag is opgemaakt door een ambtenaar of medewerker van de inrichting en
die ambtenaar of medewerker het voornemen daartoe mededeelt aan de betreffende gedetineerde. In het onderhavige geval ontbreekt bij de inlichtingen van de directeur een dergelijk verslag en heeft de directeur de disciplinaire straf opgelegd naar
aanleiding van een melding van een personeelslid. Uit die melding blijkt niet van enige aanzegging daarvan aan verzoeker. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter –
is opgelegd in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50 van de Pbw. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking en de tenuitvoerlegging van de bestreden disciplinaire straf zal met onmiddellijk ingang worden geschorst.
Ten aanzien van de beslissing tot degradatie:
Nu de tenuitvoerlegging van de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf wordt geschorst, is de grond voor de degradatie van verzoeker vervallen. Het verzoek zal daarom ook ten aanzien van dit onderdeel worden toegewezen en de
tenuitvoerlegging van die beslissing komt daarom voor schorsing in aanmerking

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van beide hier aan de orde zijnde beslissingen van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 november 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven