nummer: 14/3995/GV
betreft: [klager] datum: 15 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 oktober 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft niet eerder strafonderbreking gekregen. Klager is eerder na detentie en uitzetting teruggekeerd naar Nederland. Klager wil strafonderbreking en zal gedurende de periode dat hij niet welkom is
in
Nederland niet terugkeren.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is zesmaal eerder uitgezet naar Roemenië, maar telkens teruggekeerd naar Nederland, terwijl hij weet dat hij in Nederland ongewenst is verklaard. Gezien het
herhaaldelijk
niet nakomen van de voorwaarde bij uitzetting, namelijk niet terug te keren naar Nederland, is er onvoldoende vertrouwen dat klager zich aan de voorwaarden voor strafonderbreking zal houden.
Op klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de p.i. Ter Apel negatief geadviseerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek, wegens diefstal. Aansluitend wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden ten uitvoer gelegd. De einddatum van klagers detentie is op of omstreeks 17 april 2015.
Op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de regeling) kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 strafonderbreking voor
onbepaalde tijd worden verleend. Op grond van het vierde lid van artikel 40a van de regeling wordt aan de strafonderbreking de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
De beroepscommissie stelt als onomstreden vast dat klager zesmaal eerder Nederland is uitgezet doch telkens naar Nederland is teruggekeerd, terwijl klager wist dat hij ongewenst is verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde
omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor strafonderbreking en de afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 15 december 2014
secretaris voorzitter