Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3586/GA, 2 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3586/GA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Hoogvliet,

gericht tegen een uitspraak van 10 september 2014 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Hoogvliet gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op 12 december 2014 heeft de directeur een registratiekaart van klager opgestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager tijdens het arbeidsblok wordt ingesloten terwijl hij arbeidsongeschikt is verklaard.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie is er ten onrechte vanuit gegaan dat klager in een regime van algehele gemeenschap verbleef. Klager is arbeidsongeschikt verklaard en verbleef in een huis van bewaring (h.v.b.), alwaar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
Tijdens activiteiten werd klager uitgesloten en anders verbleef klager in zijn cel. Klager is niet telkens vier uur ingesloten geweest tijdens de arbeid, maar ook niet telkens vier uur uitgesloten geweest. Klager kreeg wel loon doorbetaald. In een
h.v.b. is deelname aan de arbeid niet verplicht en in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap wel. Uit de registratiekaart van klager blijkt dat hij op 15 december 2013 in verzekering is gesteld (parketnummer
...). Vervolgens is hij in bewaring gesteld en is door de rechter tot gevangenhouding besloten. Deze gevangenhouding is voor het laatst verlengd op 1 maart 2014 tot 12 juni 2014. Klagers rechtszaak met parketnummer ... is behandeld op 11 juni 2014. Van
12 juni 2014 tot 19 juni 2014 heeft klager een subsidiaire hechtenis ondergaan van 7 dagen, welke was opgelegd op 12 april 2010 (parketnummer
...).

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie constateert dat klager in een h.v.b. verbleef, alwaar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Voorts was hij langdurig arbeidsongeschikt verklaard en in de vijf weken voorafgaande aan zijn klacht regelmatig ingesloten tijdens de
voor arbeid bestemde uren.
Uit artikel 21 van de Pbw volgt dat in een regime van beperkte gemeenschap gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de
gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op. Deze bepaling komt overeen met artikel 20, tweede lid, van de Pbw voor het regime van algehele gemeenschap. Deze regel impliceert dat gedetineerden die niet aan de
activiteit arbeid deelnemen mogen worden ingesloten. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (o.a. 06/0009/GA van 28 februari 2006) geldt deze regel niet voor gedetineerden die door structurele omstandigheden in hun persoon gelegen, zoals
bijvoorbeeld langdurige of permanente arbeidsongeschiktheid, niet aan de arbeid kunnen deelnemen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de regel dat gedetineerden kunnen worden ingesloten zolang zij niet aan gemeenschappelijke activiteiten kunnen deelnemen eveneens niet geldt voor gedetineerden die in het regime van beperkte gemeenschap verblijven
en door structurele omstandigheden, zoals arbeidsongeschiktheid voor onbepaalde tijd, niet aan de arbeid kunnen deelnemen. De regelmatige insluiting van klager moet dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht het
beklag dan ook hierom gegrond en het beroep van de directeur tegen de uitspraak van de beklagcommissie ongegrond. De beroepscommissie merkt hierbij op dat de directeur in elk geval de inspanningsverplichting heeft gedetineerden die structureel niet aan
arbeid kunnen deelnemen, niet alleen in staat te stellen zich gedurende de arbeidsuren buiten hun verblijfsruimte op te houden maar hen in deze periode ook zoveel mogelijk een vervangend programma aan te bieden.
Nu niet meer is vast te stellen hoe vaak en hoe lang klager tijdens de voor arbeid bestemde uren is ingesloten in de vijf weken voorafgaande aan zijn klacht, kan de hoogte van de tegemoetkoming niet worden bepaald. De beroepscommissie volstaat daarom
met de gegrondverklaring van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. G.M. Mohanlal en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 2 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven