Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3623/GA, 22 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3623/GA

betreft: [klager] datum: 22 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Calis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 september 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.E. Calis.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens
de weigering mee te werken aan een urinecontrole. Daarnaast richt het beklag zich tegen de terugplaatsing naar het basisregime.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De urinecontrole is een avond tevoren aangekondigd. Op dat moment voelde klager zich al een paar dagen ziek. Hij heeft dit ook aangegeven, maar hij zou in ieder geval meewerken aan de controle. De volgende ochtend kon klager geen urine produceren in de
daarvoor gestelde tijd van vier uur. Toen klager in de isoleercel werd geplaatst, kon hij geen urine produceren, omdat de vloer koud was. Klager vroeg of hij een dag later weer kon deelnemen aan een urinecontrole. Dat mocht en de volgende ochtend heeft
klager meegewerkt aan de aangeboden urinecontrole. De uitslag daarvan was negatief. Er is geen sprake van onwil geweest. Achteraf is gebleken dat klager ontstoken tandvlees had en dat veroorzaakte hoofdpijn. Ook had klager last van een opgeblazen
gevoel, omdat hij een avond tevoren frisdrank gedronken had. Naar aanleiding van deze straf is klager gedegradeerd naar het basisregime.

De directeur heeft in beroep schriftelijk verwezen naar zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichting (de Regeling) geldt als uitgangspunt dat het niet binnen vier uur afstaan van urine gelijkgesteld wordt met een weigering medewerking te verlenen aan een
urinecontrole. De directeur kan aan een gedetineerde die weigert medewerking te verlenen aan de afname van een urinecontrole een disciplinaire straf opleggen. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere
omstandigheden.

De beroepscommissie overweegt dat hetgeen klager als reden heeft aangevoerd voor het niet kunnen plassen, geen bijzondere omstandigheid vormt als hiervoor bedoeld. Derhalve kon de directeur in redelijkheid beslissen tot oplegging van de disciplinaire
straf wegens het weigeren mee te werken aan een urinecontrole.

Met betrekking tot de degradatiebeslissing overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden, kan de directeur besluiten tot degradatie naar het
basisprogramma, indien de gedetineerde die is gepromoveerd op één van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. In bijlage 1 bij de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt “weigeren of manipuleren urinecontrole” als “rood”
gedrag aangemerkt dat in beginsel leidt tot degradatie. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting
dan
wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet
elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het
ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Nu in de beslissing tot degradatie niet kenbaar het structurele gedrag van klager is meegewogen, acht de beroepscommissie deze beslissing in redelijkheid onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en zal het beroep op dit onderdeel gegrond worden
verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dat ziet op de opgelegde disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op de degradatiebeslissing,
vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,= (€ 5 x 6 weken).

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. J.D. den Hartog, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 22 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven