Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3656/GA, 23 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3656/GA

betreft: [...] datum: 23 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 12 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, alsmede [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend
vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij voormelde locatie.
Nu van klager geen woon- of verblijfplaats bekend is, kon hij niet worden opgeroepen om aanwezig te zijn bij de behandeling van het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het in de verblijfsruimte voorhanden hebben van contrabande (hasj);
b. de ontzetting uit het baantje van afdelingsreiniger naar aanleiding van de opgelegde disciplinaire straf onder a; en
c. terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van deze onderdelen gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager voor elk der onderdelen afzonderlijk een tegemoetkoming toegekend, voor onderdeel a een bedrag
van € 22,50, voor onderdeel b een bedrag van € 5,00 en voor onderdeel c een bedrag van € 35,00.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Tijdens een actie van het interne bijstandsteam (IBT) is in klagers cel contrabande (hasj) aangetroffen. Klager verbleef toen op een extra zorg-afdeling. Naar aanleiding daarvan is klager vervolgens gesanctioneerd. De directeur persisteert voor het
overige bij hetgeen in het beroepschrift is verwoord. De contrabande is op de stoel in de cel aangetroffen. Het is niet geloofwaardig dat de contrabande door het luikje op de stoel zou zijn gegooid. De stoel stond achter in de cel. Het betreft een
persoon met een zwakkere persoonlijkheid die door ons als kwetsbaar werd aangemerkt. Hij was als reiniger aangesteld.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsman verwijst naar de eerder gegeven schriftelijke reactie op het beroep. Op zich is enig begin van bewijs dat de contrabande van klager was wel vereist. Het goede gedrag van klager in de inrichting is voor de beklagcommissie mede aanleiding
geweest om tot een gegrondverklaring te komen. Klager heeft steeds verklaard niet te weten hoe die hasj in zijn cel is gekomen. Hij heeft daar geen verklaring voor. Hij heeft bij de afhandeling van het verslag en tegenover de beklagcommissie slechts
een
aantal mogelijke scenario’s geschetst.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Uit hetgeen door de directeur in beklag en beroep naar voren is gebracht wordt voldoende aannemelijk dat in klagers verblijfsruimte contrabande (hasj) is aangetroffen. Klager verbleef in een eenpersoonscel. Uitgangspunt is dat de gedetineerde
verantwoordelijk is voor hetgeen hij in zijn verblijfsruimte onder zich heeft. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet aannemelijk geworden. Gelet daarop zou het beroep van de directeur gegrond moeten worden
verklaard.
Nu evenwel het verslag van het aantreffen van die contrabande niet aan klager is aangezegd, had de directeur op grond van dat verslag géén disciplinaire straf op mogen leggen. Het beklag van klager is daarom, zij het op andere gronden dan aangenomen
door de beklagrechter, gegrond.
Het beroep van de directeur zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, met wijziging van de gronden, worden bevestigd.

De beroepscommissie verstaat dat het beroep van de directeur tevens is gericht tegen de hoogte van de aan klager ter zake van onderdeel a toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie kan zich, nu hier sprake is van een formeel gebrek in de
strafoplegging, niet verenigen met de hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming. Het beroep van de directeur is in zoverre gegrond. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en de hoogte van de
tegemoetkoming
zal worden vastgesteld op € 7,50.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Nu voldoende aannemelijk is dat klager contrabande onder zich had en daarvoor ook verantwoordelijk mocht worden gehouden door de directeur, kon de directeur in redelijkheid, bij afweging van alle betrokken belangen, beslissen dat klager niet langer in
aanmerking kwam voor het baantje van afdelingsreiniger. De omstandigheid dat het beklag ten aanzien van de disciplinaire straf (op formele gronden) gegrond is verklaard, maakt dit oordeel niet anders. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet
in
stand blijven, het beroep van de directeur moet in zoverre gegrond worden verklaard en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

Nu het beklag ongegrond zal worden verklaard, komt de grond voor de aan klager toegekende tegemoetkoming te vervallen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag
De beroepscommissie heeft eerder (onder meer in haar uitspraak met kenmerk 14/1918/GA van 10 november 2014) overwogen dat de directeur bij zogenaamde degradatiebeslissingen een belangenafweging dient te maken. De grondslag voor de degradatie is immers
niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerden toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk
ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie.. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur daarom naast de feiten en omstandigheden
van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van gedrag worden meegenomen.

Blijkens de mededeling van de beslissing tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma is tot terugplaatsing van klager besloten op grond van het aantreffen van (kortweg) contrabande. Dit betreft ongewenst (ook wel ‘rood’ genoemd) gedrag van
klager. Omtrent het structurele gedrag van klager in de inrichting wordt in die mededeling verder geen mededeling gedaan. Gelet daarop voldoet de bestreden beslissing niet aan de daaraan te stellen motiveringseis. Het beroep wordt in zoverre ongegrond
verklaard en de uitspraak van de beklagrechter wordt, onder wijziging van de gronden, bevestigd.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het vaststellen van een andere tegemoetkoming dan die welke door de beklagrechter is toegekend. Het beroep van de directeur wordt daarom in zoverre ongegrond verklaard.

4. De uitspraak
Ten aanzien van het beklag:
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dat beklag alsnog ongegrond.

Ten aanzien van de toegekende tegemoetkomingen:
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de voor de gegrondverklaring van onderdeel a vastgestelde tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en stelt vast dat aan klager hiervoor een tegemoetkoming
toekomt
van € 7,50.
Zij vernietigt de beslissing van de beklagrechter om aan klager ter zake van onderdeel b van het beklag een tegemoetkoming toe te kennen.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de voor de gegrondverklaring van onderdeel c vastgestelde tegemoetkoming ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten , leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven