nummer: 02/1579/GV
betreft: [klager] datum: 20 september 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 juli 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager heeft zich op 21 januari 2002 zelf gemeld op het politiebureau te Nijmegen om de resterende straf uit te zitten. Klager wil het verlof benutten om in ondertrouw te gaan en te informeren naar urgentie voor een woning. Hij isbezig een verblijfsvergunning te regelen voor zijn partner en hun zoontje uit de Dominicaanse republiek. Klager is zich er van bewust dat het niet op tijd terugkeren van verlof gevolgen kan hebben. Hij zal zich echter aan de regelshouden en wil zijn detentie zo goed en zo snel mogelijk afsluiten. Als klager met verlof mag en door kan stromen naar een haflopen inrichting is zijn gezin zeker geholpen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in december 1999 niet teruggekeerd van verlof. Dit gegeven vormt een sterke contra-indicatie voor het verlenen van verlof. Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt namelijk bepaald door de verwachtingdat de gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. Gezien de langdurige ontvluchting van klager van 2 december 1999 tot 21 januari 2002, is de Minister van mening dat hij nietaan dit verwachtingspatroon voldoet.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Nieuw Vosseveld I te Vught heeft, gelet op de positieve rapportage, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is welkom op het verlofadres. Klager is niet teruggekeerd van zijneerste verlof in december 1999. Zijn tweede verlofaanvraag is op grond hiervan door de directeur afgewezen.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zutphen heeft aangegeven geen noodzaak te zien voor klager om nu al zaken te regelen aangezien zijn detentie duurt tot april 2003. Daarnaast is het niet acceptabel richtingde slachtoffers.
De politie te Nijmegen deelt mede dat er geen overwegende bezwaren zijn tegen het verlenen van verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek wegens diefstal met geweld in vereniging gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 september 2002. Aansluitend dient hij eventueelsubsidiaire hechtenis van in totaal 36 dagen, 63 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en 110 dagen hechtenis op grond van een maatregel van betaling van schadevergoeding teondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie stelt vast dat klager zich van 2 december 1999 tot 21 januari 2002 heeft onttrokken aan de detentie door niet terug te keren naar de inrichting van een algemeen verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Dat klager zich naar eigen zeggen zelf heeft gemeld voor het ondergaan van de resterende straf, doet aan ditoordeel niet af. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 20 september 2002
secretaris voorzitter