Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4688/GV, 19 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4688/GV

betreft: [klager] datum: 19 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kupelian, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 december 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat klager zich niet aan zijn afspraak heeft gehouden. Dat is evenwel onjuist. Klager heeft eerder een strafonderbreking verleend gekregen. Dat betrof een
detentierestant van 20 dagen. Daarna heeft klager nog enkele dagen in vreemdelingendetentie doorgebracht, waarna hij is uitgezet naar Israël. Klager is toen onvoldoende geïnformeerd. Hij was in de veronderstelling dat de periode die hij in
vreemdelingenbewaring had doorgebracht meetelde bij zijn detentie. Klager is na zijn uitzetting inderdaad teruggekeerd. Hij heeft nog enkele maanden detentie te ondergaan. Klager heeft bewust geen hoger beroep ingesteld zodat hem eerder
strafonderbreking kon worden verleend en hij terug kon keren naar Israël. Klager zal, indien hem thans alsnog strafonderbreking wordt verleend, niet meer terugkeren naar Nederland. Hij is nu op de hoogte van de hiervoor geldende regels.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 6 maart 2013 is aan klager een strafonderbreking verleend met daaraan de voorwaarde dat hij niet terug mag keren naar Nederland. Dat is hem ook duidelijk gemaakt. Klager heeft zich aan die voorwaarde niet gehouden. Hij is niet alleen teruggekeerd
naar Nederland maar hij is ook aangehouden op de verdenking van het plegen van een strafbaar nieuw feit, waarvoor hij inmiddels ook onherroepelijk is veroordeeld. Gelet daarop is er geen vertrouwen in een goed verloop van een nieuw te verlenen
strafonderbreking.

De directeur van het Detentiecentrum Schiphol heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen maanden, wegens – kortweg – overtreding van een inreisverbod, bedreiging met geweld en poging tot overtreding van art. 26 van de Wet Wapens en Munitie. De einddatum van zijn detentie valt op 21 april
2015.

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde
vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend. Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Klager heeft eerder een strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend gekregen op 6 maart 2013 en is vervolgens in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde op enig moment teruggekeerd naar Nederland. Op 25 juli 2014 is hij
andermaal in detentie geraakt en hij vraagt thans opnieuw om strafonderbreking.

De beroepscommissie is van oordeel dat, indien een vreemdeling die strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd terugkeert naar Nederland, deze
vreemdeling in beginsel niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou immers het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken. Naar het oordeel van de beroepscommissie
zouden slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden een hernieuwde strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling kunnen rechtvaardigen. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn niet aangevoerd of aannemelijk geworden.
Gelet daarop kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven