Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3769/TA, 14 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3769/TA

betreft: [klager] datum: 14 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught is klagers raadsvrouw, mr. J. Serrarens, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen
gebruikgemaakt
van de gelegenheid om te worden gehoord. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:
a. een maatregel van afdelingsarrest d.d. 6 juni 2014 (PN 2014/119);
b. het uitoefenen van toezicht tijdens het bezoek op 17 juli en 1 augustus 2014 (PN 2014/144).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is kort na zijn binnenkomst, toen hij zich nog in de fase van het kennismakingsprogramma bevond, bij aanvang waarvan zijn bewegingsvrijheid tot
de afdeling was beperkt, in de inrichting door een medepatiënt bedreigd. De bedreiging vond plaats op 10 juni 2014. Op dat moment was met klager reeds afgesproken, dat hij zich buiten de afdeling mocht begeven. Klager vindt het onjuist dat hem
desondanks afdelingsarrest is opgelegd. Hij had part noch deel aan de bedreiging door de medepatiënt. Verder heeft het onredelijk lang, namelijk tot 27 augustus 2014, geduurd alvorens een gesprek met het personeel en de betrokken medepatiënt heeft
kunnen plaatsvinden. Klager heeft snel ingestemd met een gesprek zonder dat zijn advocaat daarbij aanwezig zou zijn, dus dat gesprek had veel eerder kunnen plaatsvinden. Onlogisch is verder dat klager zijn vrijheden heeft teruggekregen nog voordat het
gesprek had plaatsgevonden. De beperkingen waren juist opgelegd in afwachting van het gesprek met de medepatiënt. Pas op 11 augustus 2014 heeft klager met zijn behandelaars gesproken en heeft overleg plaatsgevonden over klagers bewegingsvrijheid. Deze
bespreking had eerder in juni kunnen plaatsvinden.
Wat betreft het uitgeoefende toezicht stelt klager dat hij geen drugs heeft gebruikt na aankomst in de inrichting. Klager was een structurele gebruiker, hetgeen kan verklaren waarom de afbouw van de waarden die uit de urinecontroles zijn voortgekomen
geleidelijk verliep. Klager is gesanctioneerd voordat de uitkomst van het herhalingsonderzoek binnen was. Klager is het er niet mee eens dat zijn bezoek op 1 augustus 2014 is beperkt tot één uur begeleid bezoek. Aan klager is meegedeeld dat hij per 17
juli 2014 bij wijze van straf een bezoekbeperking zou krijgen en dat om die reden geen onbegeleid bezoek zou plaatsvinden. Vervolgens is besloten dat vanaf 1 augustus 2014 het bezoek begeleid zou plaatsvinden. Klager is dus tweemaal gestraft.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 6 juni 2014 opgenomen in de inrichting. Op klager was het kennismakingsprogramma zoals beschreven in de huisregels van
toepassing. Dit kennismakingsprogramma duurt maximaal 12 weken. Een onderdeel hiervan is dat de bewegingsvrijheid in beginsel is beperkt tot de afdeling waar de betreffende patiënt verblijft. Zijn kennismakingsprogramma zou derhalve tot 28 augustus
2014
kunnen duren. De beperking tot de afdeling is echter reeds op 13 augustus 2014 opgeheven, met uitzondering van de woensdagen vanwege de aanwezigheid van de medeverpleegde die klager had bedreigd. Wat er daarnaast ook zij van klagers problemen met een
medeverpleegde en de duur van het vinden van een oplossing daarvoor, er is geen sprake van enige schending van een aan klager toekomend recht, noch van enige onredelijke duur voordat een beslissing is genomen over het voortduren van de beperkingen.
De bezoeken vinden plaats overeenkomstig de huis- en afdelingsregels. Gelet op klagers problematiek heeft een positieve urinecontrole invloed op zijn onbegeleide bezoekmogelijkheden. Bij middelengebruik wordt het bezoek gedurende drie weken beperkt tot
één uur per week begeleid bezoek. Dit is ook opgenomen in klagers behandelplan. Klager heeft hierover tijdens de totstandkoming van het behandelplan geen opmerkingen gemaakt. Wanneer klagers behandelteam daartoe aanleiding ziet, zal dit individueel
voor
hem bepaalde beleid kunnen worden herzien en zal klager weer onder de algemeen geldende bezoekregels kunnen gaan vallen.

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 33 in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting de bewegingsvrijheid van de verpleegde beperken tot de afdeling waar hij verblijft, indien dit noodzakelijk is met het oog op – onder meer – de
handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Op grond van hoofdstuk 6 van de huisregels van de inrichting worden verpleegden bij opname in de inrichting geplaatst in een kennismakingsprogramma dat maximaal 12 weken duurt. Gedurende het
kennismakingsprogramma is de bewegingsvrijheid van de verpleegde beperkt tot de afdeling waar de verpleegde verblijft. Het kennismakingsprogramma heeft enerzijds tot doel de verpleegde te laten kennismaken met de kliniek en de kliniek met de
verpleegde
en anderzijds levert het informatie op die de basis vormt voor het eerste verplegings- en behandelingsplan.

Aan klager zijn beperkingen opgelegd, omdat hij is bedreigd door een medepatiënt. De beroepscommissie volgt het hoofd van de inrichting niet in diens stelling dat de beperkingen voortvloeien uit vorenbedoeld kennismakingsprogramma nu de grondslag voor
zijn beperkingen is gelegen in de bedreiging door een medepatiënt, waarvan overigens niet aannemelijk is geworden dat klager daar zelf enig aandeel in had. Voorts heeft klager onbestreden gesteld dat op het moment van genoemde bedreiging reeds
afspraken
waren gemaakt om zijn bewegingsvrijheid uit te breiden. Het hoofd van de inrichting is niet ter zitting van de beroepscommissie verschenen om de hierover bij de beroepscommissie gerezen vragen te beantwoorden. Mitsdien moet worden aangenomen dat het
hoofd van de inrichting niet op de door haar aangevoerde grond afdelingsarrest heeft kunnen opleggen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog
gegrond
worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager in aanmerking voor een tegemoetkoming. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie gaat hierbij
uit van de periode van 10 juni tot 13 augustus 2014 en aansluitend op de woensdagen tot 27 augustus 2014. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 268,=.

b.
De beroepscommissie acht het in beginsel niet onredelijk en onbillijk dat na een positieve urinecontrole aan een verpleegde beperkingen worden opgelegd, in casu het onder toezicht (begeleid) laten plaatsvinden van bezoek en dit bezoek te beperken tot
één uur per week. Uit het verweerschrift van het hoofd van de inrichting van 29 augustus 2014 voor de beklagcommissie blijkt dat klager na zijn binnenkomst in de inrichting op 6 juni 2014 meermalen positief heeft gescoord op het gebruik van
cannabinoïden in juni en de eerste helft van juli 2014. Het hoofd van de inrichting heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt waarom pas op 17 juli en 1 augustus 2014 is besloten tot het opleggen van voornoemde beperkingen. Nu het hoofd van de inrichting
niet ter zitting is verschenen om de hierover bij de beroepscommissie gerezen vragen te beantwoorden, zal het beroep gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden
verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beklagonderdelen a en b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij stelt de aan klager toekomende tegemoetkoming vast op € 268,= voor beklagonderdeel a en op € 5,= voor beklagonderdeel b.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 14 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven